MoM | Friedrich August Wolf en de Altertumswissenschaft

Friedrich August Wolf

Friedrich August Wolf hield zich niet alleen bezig met de Homerische kwestie, waarover ik zojuist blogde. Hij stichtte ook de oudheidkunde als wetenschappelijk vakgebied. De vraag: waarom zou je je bezighouden met de cultuur van de Oudheid? Wij kennen die vraag natuurlijk ook. In onze tijd sneerde Halbe Zijlstra dat hij niet wist wat hij moest met musea vol opgegraven potten en pannen. Anders dan de Nederlandse oudheidkundigen, die zwegen toen ze deze kans kregen zich uit te leggen, sprak Friedrich August Wolf wel. En hoe.

Wat was de waarde van de oudheidkunde? In de tijd van de Europese revoluties, de Napoleontische oorlogen en de eerste industrialisering, was het opheffen van universiteiten niet ongebruikelijk. De belangrijkste onderzoekers opereerden vaak op zichzelf. De oudheidkunde was kwetsbaar toen Wolf in 1807 er een essay aan wijdde. In zijn Darstellung der Altertumswissenschaft nach Begriff, Umfang, Zweck und Wert (1807) stelde hij voor wat de oudheidkunde moest zijn. De door hem gemaakte keuzes – waarvan sommige verstandig zijn gebleken en andere niet – zijn voor de oudheidkunde vaak nog actueel.

De grenzen van de Oudheid

Een inleidende vraag was hierbij wat de Oudheid nu eigenlijk was. Als eindgrens wees Wolf zonder veel discussie op de culturele veranderingen in de vijfde eeuw na Chr. Bij slechts weinig tijdgenoten zal dit hebben geleid tot vragen, maar hijzelf moet hebben geweten hoe problematisch deze keuze was. Gibbon had aanvankelijk hetzelfde idee gehad – zijn Decline and Fall eindigde na drie delen eveneens met de val van het West-Romeinse Rijk – maar hij was daarvan teruggekomen en had nog evenveel delen toegevoegd. Het Imperium Romanum bleef immers in het oosten voortbestaan, tot de opkomst van de islam de samenleving ook daar grondig veranderde. Vervolgens bestond het Byzantijnse Rijk nog zo’n acht eeuwen.

Wolf lijkt echter een blinde vlek te hebben gehad voor de ontwikkelingen in het oostelijk Middellandse Zee-gebied. We zien die eveneens in zijn afbakening tussen enerzijds Rome en Griekenland en anderzijds de daaraan voorafgaande, oud-oosterse culturen. Hij beweerde namelijk dat de Aziaten en Egyptenaren weliswaar geciviliseerd waren, maar geen hogere cultuur kenden. Alleen in Griekenland en Rome had een rijk geestesleven bestaan, zoals volgens Wolf zou blijken uit de literatuur. Weliswaar waren de Romeinen wat minder creatief dan de Grieken, maar ze waren goede organisatoren geweest en hadden genoeg talent gehad om in te zien dat ze dingen moesten ontlenen aan de Grieken.

Wolfs blinde vlek is des te opvallender, omdat hij, zoals we al zagen, de rijkdom en relevantie kende van het Joodse materiaal. Een Montfaucon en een Winckelmann zouden vreemd hebben opgekeken van Wolfs beperking van de Oudheid tot Griekenland en Rome. Zelfs al bewonderden zij de Grieken meer dan de oosterse culturen, ze ontkenden het belang daarvan niet. In feite brak Wolf, door het oude Nabije Oosten te negeren, met een eeuwenoude Europese traditie.

Het belang van oudheidkunde

Wolf sprak in zijn Darstellung ook over het belang van de oudheidkunde. Daarbij rekende hij af met de motieven die zijn tijdgenoten aanvoerden ter rechtvaardiging van de Latijnse scholen. Hij erkende dat er met de letteren geen materiële winst viel te behalen. Een wetenschapper had die oude talen ook niet nodig, behalve dan bij disciplines waarin een deel van de literatuur in het Grieks of Latijn was geschreven, zoals theologie en Romeins Recht. Ook wie de wetenschappelijke literatuur van de vroege negentiende eeuw wilde lezen, hoefde zich niet het hele oudheidkundige pakket eigen te maken. Latijn volstond.

De meeste winst, oordeelde Wolf, viel te behalen wanneer men de bestudering van de oude talen beschouwde als doel op zich. Talen waren immers de voornaamste uitingen van de menselijke geest, of, iets preciezer, van de Volksgeist, het eigen karakter van een natie. Talen bevatten de gehele ideeënvoorraad van een volk en waren des te rijker naarmate de sprekers gecultiveerder waren. Het doel van de oudheidkunde was om via de taal te gaan denken zoals de oude Grieken en daardoor net zo creatief en vrij te worden. Zij hadden als eersten de weg naar de hogere vormen van beschaving afgelegd en dankten daaraan dat zij zowel gecultiveerd als oorspronkelijk waren. Hun cultuur was daardoor “een schatkamer van de rijkste gedachten en principes”.

Een filosofie van taal en geest

Het is ook voor de moderne lezer, die heus wel weet dat hij via de taal niet kan doordringen tot zoiets als een volksgeest, moeilijk niet geestdriftig te raken door Wolfs enthousiasme voor de taalfilosofie, temeer daar de classicus zich niet beperkte tot fraaie woorden. Minstens zo imponerend was de heldere wijze waarop hij zijn idee uitwerkte: met een studieprogramma van zes hoofd- en achttien bijvakken, waarmee hij handen en voeten gaf aan Winckelmanns ideaal de oude Grieken na te volgen.

Kennis van de mythologie was hierbij minder belangrijk om literaire allusies te herkennen dan om de antieke denkwereld te begrijpen; tekstkritiek was vooral nuttig als ze was gericht op de antieke tekst als uiting van de Griekse of Romeinse volksgeest. De student kreeg daarin ook inzicht via de instellingen, economie en wetten van een volk. Iets dergelijks gold voor de materiële cultuur, die eveneens kon bijdragen aan kennis van de volksgeest. Voor het in de achttiende eeuw gebruikelijke dedain voor het antiquarisme was bij Friedrich August Wolf geen ruimte. Net als Winckelmann en Gibbon begreep hij  dat álle soorten informatie moesten worden benut.

Niet dat Wolf nooit fouten maakte. Hij was enerzijds van mening dat een oudheidkundige de antieke wetgeving goed moest kennen, maar oordeelde anderzijds dat men voor de studie van het oude Rome de wetsteksten uit de tijd van keizer Justinianus niet nodig had. Die regeerde immers niet meer over het Romeinse Rijk, dat in Wolfs optiek een kleine eeuw eerder ten onder was gegaan. Justinianus was dus al een middeleeuwse, Byzantijnse Griek. Dat de keizer vooral oudere wetten en jurisprudentie had laten verzamelen en dat dit Corpus Iuris daardoor de voornaamste bron is voor het Romeins Recht, lijkt Wolf te zijn ontgaan.

Hoofd- en bijvakken

Het grootste deel van de Darstellung is echter een mooi beredeneerde uiteenzetting over de vakken die een oudheidkundige in de vingers dient te hebben. De zes hoofdvakken hadden te maken met het begrijpen van de antieke taal en cultuur.

Daarnaast waren er achttien bijvakken om de student kennis van de Griekse en Romeinse cultuur bij te brengen. Er waren wat bijvakken die ervoor zorgden dat een oudheidkundigen de antieke ideeën kon plaatsen in tijd en ruimte: oude geschiedenis, chronologie, aardrijkskunde, numismatiek en epigrafie (inscriptiekunde). Andere bijvakken rekenen wij tot de archeologie: de antieke kunsttheorie, kennis van antieke monumenten, de principes van de beeldende kunst, kunstgeschiedenis en bouwkunst. De sociale wetenschappen bestonden nog niet maar antieke instituties, kennis, religie, wetten, zeden en gewoonten kwamen aan bod bij de bestudering van de Griekse en Romeinse oudheden en de Griekse en Romeinse wetenschapsgeschiedenis. Voor de bestudering van de antieke literatuur waren mythologie en Griekse en Romeinse literatuurgeschiedenis relevant. Tot slot moest de student iets weten van de geschiedenis van zijn vak.

Kritiek

Wolfs ideeën waren tijdgebonden. Natuurlijk schatte hij sommige dingen verkeerd in. Eén punt van kritiek is al genoemd: het negeren van de culturen rond het oostelijke Middellandse Zee-bekken. Wolf zou vermoedelijk een andere keuze hebben gemaakt als de hiërogliefen en het spijkerschrift al ontcijferd waren geweest. Zoals het er in 1807 echter voorstond, negeerde hij alleen de Joden.

Een andere punt van kritiek is zijn waardering van het archeologisch materiaal, dat hij tot een bijvak reduceerde omdat het niet zelfstandig zou kunnen spreken en altijd aan de hand van teksten moest worden geïnterpreteerd. Hierdoor kreeg de studie van het geschreven materiaal voorrang, een prioriteitsstelling die in feite nog steeds bestaat. De papyrologische problemen waarover ik de laatste tijd vaak heb geblogd, vloeien eruit voort. De archeologen hebben duizend keer gezegd dat unprovenanced papyri wetenschappelijk geen waarde hebben maar classici negeerden het.

Utopie

Friedrich August Wolf schetste een programma voor de oudheidkunde, bedoeld om draagvlak te creëren voor een onderwijshervorming. De noodzaak daartoe werd, zeker na de Pruisische nederlaag bij Jena-Auerstedt, in brede kring onderkend. Ik blogde er al over. Het Franse experiment met volkssoevereiniteit, dat had geleid tot de opkomst van Napoleon, was geen alternatief. Wolf wilde de samenleving laten besturen door een niet-aristocratische elite van gedisciplineerde mensen die belangeloos hadden gestudeerd, louter om het inzicht zelf en niet om er materieel voordeel van te ondervinden.

Belangeloosheid, discipline en antimaterialisme zijn prachtige idealen, maar helaas precies dat: idealen. Je bouwt er een universitair instituut mee op maar continueert het er niet mee. Iemand moet het blijven financieren, en die zal een tegenprestatie verwachten.

En toch. Wolf bood een plan voor onderwijs, cultuur en wetenschap, met een kop en een staart. Er zat een visie achter op het openbaar bestuur, op kennis, op de samenleving. Ik geloof dat dat is wat wij missen.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

19 gedachtes over “MoM | Friedrich August Wolf en de Altertumswissenschaft

  1. Frans

    Als ik dit zo lees, dan denk ik dat het idee waar je het een tijdje terug over had, namelijk om een boek over de oudheidkunde te schrijven, best een goed idee was.

  2. Martin

    In het Duitse Wikipedia artikel over Wolf staat “Auch im Schulwesen sollte die klassische Philologie eine wesentliche Rolle spielen und den Menschen zu einer harmonischen Ausbildung verhelfen.”

    Eine harmonische Ausbildung. Wat verstaan wij daar tegenwoordig onder? Je kunt antimaterialisme wel een mooi ideaal vinden, maar betekent dat niet dat iedereen dan maar wat gaat beweren? Ik bedoeld dan materialisme niet als veel geld uitgeven, maar als empirisme.

    1. FrankB

      “Wat verstaan wij daar tegenwoordig onder?”
      Daar is altijd onenigheid over geweest en dat komt door het sterke subjectieve element. Niet dat ik het in alle opzichten met hem eens ben, maar JonaL heeft er onder andere hier over geschreven:

      https://mainzerbeobachter.com/2019/11/11/mom-waarom-we-humaniora-hebben/

      Maar dit onderschrijf ik wel volledig:

      “Simpel gezegd, als de humaniora een Bildungsideaal bieden, moeten ze de mensen niet slechts wat conclusies toewerpen, maar moeten ze de ambitie hebben hen te leren denken als geesteswetenschapper.”

      Bovendien ben ik ervan overtuigd dat mutatis mutandis hetzelfde geldt voor de natuurwetenschappen.

        1. Martin

          Actueel voorbeeld: https://www.dailymail.co.uk/news/article-8700773/Trump-moves-cancel-racial-sensitivity-training-American-propaganda.html

          “Trump has called such teachings ‘a sickness that cannot be allowed to continue'”

          Hoe beoordeel je “critical race theory”; als propaganda, of als een wetenschappelijke theorie?

          Dat is het probleem in dat soort “wetenschappen”: het is niet anders dan politieke propaganda. Nu is dat bij CRT gezien de geschiedenis van de VS wel te verwachten, maar met wetenschap heeft het niets te maken. Dat is ongetwijfeld de oorzaak van de recente negatieve benadering van de alfa wetenschappen.

          1. FrankB

            Dat is een fraai staaltje humor – “het gaat om de onderbouwing” gevolgd door een link naar de Daily Mail, een krant die bweringen het liefst hard maakt door flink op de dikke duim te zuigen.
            Was dat uw bedoeling? Zo ja, dan verdient een compliment.
            Het moge duidelijk zijn dat hoe dan ook uw vraagt veilig genegeerd kan worden. Dat wordt anders zodra u naar een serieuze bron verwijst (een indirecte bron mag ook – ik ben geen wetenschapper).

              1. FrankB

                @Frans: gelukkig beweerde ik dat ook niet; alleen maar dat de waarschijnlijkheid daarop mij te groot is om ook maar enig vertrouwen in die bron te hebben. Gelukkig vond ik het bericht in The Guardian.

                @Martin: de officiële bron is nog beter. Want onmiddellijk rijst de volgende vraag: waarom zouden we vooronderstellen dat het Witte Huis deze keer wél betrouwbare informatie biedt over iets waar het een hekel aan heeft?
                Maar ik begrijp inmiddels dat het u om “critical race theory” gaat. Nou heb ik daar nog nooit van gehoord. De Engelse Wikipedia heeft er een lemma over.
                Valt me allereerst op dat u een vals dilemma lijkt te presenteren: “wetenschappelijke theorie of propaganda”. Ik kan me niet goed voorstellen dat u die vraag ook zou stellen betreffende Ptolemaeus’ model betreffende het universum. Het is dus (weer) opmerkelijk dat u dat nu plotseling wel doet.
                Na lezing van de eerste alinea van het Wikipedia lemma over critical race theory is mijn voorzichtige beoordeling: noch wetenschap, noch propaganda. Het lijkt wel enige wetenschappelijke aspecten te hebben: institutioneel racisme bv. is vrij eenvoudig te meten. Moet men wel eerst een cursus methodologie volgen, met aandacht voor het proces genaamd operationaliseren.

                https://hulpbijonderzoek.nl/online-woordenboek/operationaliseren/

              2. Martin

                @FrankB: Ptolemeische astronomie is een model van het planetenstelsel met de Aarde in het middelpunt. Dat mag ook; er zat alleen geen mechanisme is, maar toen het goed gefit was aan de observaties werkte het heel behoorlijk. Net als in de chemie: semi-empirisch. Ik heb vandaag wat over CRT gelezen, ik ga er maar niets over zeggen.

              3. FrankB

                Fijn, want ik vind het geen erg interessant onderwerp. Ik sluit iig niet bij voorbaat uit dat CRT onderwijzen aan tieners totale tijdverspilling is. Ze zoeken dat in de VSA maar lekker zelf uit. Hier in Nederland hebben we al sores genoeg. Zoals institutioneel racisme.
                Mooie term wel, semi-empirisch. Past mooi bij mijn opvatting dat het onderscheid tussen wetenschap en niet-wetenschap (zie Demarcation Problem) geen scherpe lijn is, maar een vloeiende overgang.

              4. Martin

                @FrankB: semi-empirisch betekent bv dat je in je model parameters hebt waarvan de waarden niet uit het model zelf volgen. Bv gebruik je een bekende waarde voor de viscositeit in een hydrodynamisch model. Dat gaat niet over het demarcatie probleem. Zoals u weet heb ik het alleen nog maar over Bayes: hoe bepaal je de waarschijnlijkheid van je hypothese? Zonder data gaat dat niet, met incomplete data gaat dat enigszins.

  3. Dirk

    Ik sta telkens weer versteld van het tempo waarmee de MB zo’n onderbouwde blogposts produceert. Heb je al die kennis zomaar voor het oprapen in je hoofd of kruipen er uren opzoekwerk in? In beide gevallen: chapeau, en bedankt!

  4. Robert

    “Het Imperium Romanum bleef immers in het oosten voortbestaan, tot de opkomst van de islam de samenleving ook daar grondig veranderde. Vervolgens bestond het Byzantijnse Rijk nog zo’n acht eeuwen.”

    Ja, dat het Romeinse Rijk gewoon bleef doorsukkelen na de uiteindelijk val van het westelijk deel, daar zijn we het wel over eens. Er veranderde immers niets wezenlijks op dat moment?
    Het verbaast me dan ook dat je het ‘Byzantijnse Rijk’ dan lat beginnen na de opkomst van de Islam, omdat die ‘de samenleving daar grondig veranderde’. Nu wil ik best in discussie gaan over wat er allemaal wel en niet veranderde, maar als we spreken over het Romeinse Rijk, wat veranderde daar dan in de samenleving? Op Cyprus? In Constantinopel? Op de Balkan? Ik zie daar geen grondige omslag van cultuur, economie, wat dan ook, om het ineens een andere naam te geven. Ook al omdat het geen eigen naam is, men sprak dat over “Vasilea ton Rhomäi, het “Keizerrijk der Romeinen”.

    Als je dan toch p[er se die kunstmatige term moet gebruiken (ja ik weet het, ‘gemak’), dan op een duidelijke kunstmatige grens, zoals de deling van het rijk in de late derde eeuw, of vanaf het einde van het westelijk deel in de late vijfde eeuw. Maar dat het rijk veranderde doordat “de opkomst van de islam de samenleving ook daar grondig veranderde” zie ik niet.

    1. Frans

      De moslims veroverden wel steeds meer delen van het Oost-Romeinse Rijk, totdat het de kruisvaarders te hulp vroeg om die moslims te bestrijden. Kruisvaarders die uiteindelijk zelfs Constantinopel innamen. En ook al werden die weer verdreven, onder islamitische druk kromp het Rijk ineen totdat de keizer weinig meer dan een veredelde burgemeester van Constantinopel was. Okay, de boer moest natuurlijk nog steeds de grond omploegen, of hij nou de keizer diende of de sultan, maar dit alles komt in ieder geval op mij over als een toch best wel grote verandering.

Reacties zijn gesloten.