Mesopotamië in het derde millennium

Koning Maništušu van Akkad; kopie van een in de Ištartempelk in Nineveh gevonden portret. Het origineel is in het Nationaal Museum van Irak in Bagdad; deze kopie komt uit het British Museum in Londen.

In mijn reeks naar aanleiding van het handboek waarmee ik ooit oude geschiedenis leerde, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek, vandaag een stukje over het derde millennium in het Nabije Oosten. De verdeling die de auteurs aanbrengen (namelijk in paragrafen over enerzijds Egypte en anderzijds de Sumeriërs en Akkadiërs) is een erfenis uit de tijd dat oudheidkundigen alleen deze twee culturen kenden en dan vooral uit teksten.

Bronstijd

Het plaatje van wat bekendstaat als Bronstijd is nu helemaal anders. De archeologie documenteert deze fase uit de geschiedenis inmiddels in een veel grotere regio. De handel in tin zorgde immers voor contacten en ideeënuitwisseling, waardoor netwerken ontstonden van Oezbekistan tot Mesopotamië en van de Atlantische kusten tot Egypte. Jiroft is een belangrijke nederzetting in Iran en het BMAC is een van de fascinerendste beschavingen die is herkend sinds De Blois en Van der Spek de eerste versie van hun handboek naar de drukker brachten. De nadruk die zij leggen op de twee traditionele “oerculturen” is niet verkeerd – die twee culturen schreven tenminste – maar ik vermoed dat als ze hun boek nu zouden opzetten, ze één hoofdstuk zouden maken waarin de Vroege Bronstijd als één geheel werd behandeld.

Talen

Bronstijd-Mesopotamië is ondertussen voor veel mensen een grote onbekende. In het zuiden van Irak en het zuidwesten van Iran ontstonden rond 3000 v.Chr. diverse stadstaten, waar drie talen werden geschreven: Sumerisch, Elamitisch en Akkadisch. De laatste taal, een Semitische, zou de dominante zijn in het latere Babylonië en Assyrië; alle drie overleefden ze als literaire taal het tweede millennium tot ze in het eerste millennium v.Chr. door het Perzisch, het Kanselarij-Aramees en het Arabisch werden overvleugeld. De spijkerschriftliteratuur is te volgen tot in de derde eeuw. Ná Christus, welteverstaan.

Die vroege stadstaten kennen we uit duizenden kleitabletten, zeker uit de laatste fase van het derde millennium, de tijd die bekendstaat als Ur III of de Derde Dynastie van Ur. De naam “Sumerische Renaissance” is te ingeburgerd om nog te vergeten, maar bedenk: renaissances volgen gemeenlijk op duister geachte eeuwen en als u begrijpt dat de voorgaande periode die was van het Semitisch-schrijvende Akkad, weet u waarom er aan de naam “Sumerische Renaissance” een nare bruine lucht hangt.

Uit de Ur-III-tijd zijn tienduizenden kleitabletten bewaard. De Blois en Van der Spek houden het zelfs op honderdduizenden. Dit is oudheidkundigen-speak voor “het materiaal is grotendeels onuitgegeven”. Eigenlijk staat er ook “geef nu eindelijk eens voldoende geld”.

Teksten

Veel van die teksten zijn administratief van aard, maar er zijn ook wetten (zoals die van Ur-Nammu, ’s werelds oudst-bekende rechtscodificatie) en hymnen, spreekwoordencollecties, brieven en wat dies meer zij.

Zelf zou ik, als ik een handboek schreef, het verhaal van de Grote Vloed hebben genoemd, zelfs al is de eerste optekening wat jonger. Archeologen hebben namelijk in diverse Sumerische steden enorme kleiafzettingen gevonden uit de eerste helft van het derde millennium. Vaak is aangenomen dat herinneringen aan die overstromingen de basis vormen van het Zondvloedverhaal. Of dat waar is, zou ik niet weten, en werkelijk belangrijk is het ook niet, maar van de andere kant: omdat Mesopotamië voor weinig mensen vertrouwd is, is dit een van de punten waar je je verhaal in een al bestaande context kunt plaatsen.

Wetenschap

Nog een detail: De Blois en Van der Spek vermelden dat we in Bronstijd-Mesopotamië het ontstaan van de wetenschap kunnen volgen, iets dat de Akkadiërs zouden hebben overgenomen van de Sumeriërs. Dit is eigenlijk best een lastige passage. Wat immers is “wetenschap”? Zo bijzonder is wetenschap nou ook weer niet.

Wie wetenschap definieert als het herkennen van patronen, ontkomt er niet aan die al in de Prehistorie te herkennen. Zie Een wereld vol patronen van Rens Bod. Sterker nog, kennis van de Wet van Snellius overstijgt de menselijke soort: denk maar aan de reiger die feilloos een vis uit het water weet te pakken, lichtbreking of niet. Met deze definitie ontstaat de wetenschap al ver voor de Sumeriërs. Als we wetenschap echter definiëren als kennis van de empirische cyclus, dan moeten we nog een millennium of twee wachten tot de Babyloniërs die hadden doorgrond.

Het is maar een kleinigheid, die ik vooral noem om te tonen dat de oudheidkundige het verleden vat in woorden van nu, woorden die associaties hebben met een wereld die vier millennia jonger is dan de beschreven wereld. Dat maakt de beschrijving onvermijdelijk inadequaat, maar de even onvermijdelijke frictie helpt ons ook vragen stellen over wat we zelf bedoelen met onze woorden. Wat is wetenschap eigenlijk? Wat doet een koning? Wat is een stad?

Deel dit:

7 gedachtes over “Mesopotamië in het derde millennium

  1. Jort Maas

    Tja, de empirische cyclus. Jona, je zegt altijd dat slechte informatie niet verspreid zou moeten worden, maar de empirische cyclus is er toch wel een van een beetje fake news. Een beetje observatie, een beetje inductie en dan ook nog een beetje deductie, allemaal in de stoofpot. Eigenlijk is dit een poging om een aantal scherven aan elkaar te lijmen, en dan blijkt dat er een paar missen. Vervolgens moet je concluderen dat het type pot dat je wilt reconstrueren niet bestaat. Inductie. We weten immers al tijden dat inductie logisch inconsistent is en feitelijk nooit plaats kan vinden. Het voldoet niet om dit zonder kritiek of inkadering over te nemen, en zeker niet om te zeggen dat dit gelijk staat aan wetenschap. En laten we het dan maar niet hebben over de extrapolatie naar antieke beschavingen. Het is ook niet verrassend dat Adriaan de Groot meer in de hoek van Kuhn zat dan van Popper. Als men wetenschap wil vinden, moet men op zoek gaan naar een kritische traditie. En die zijn er niet zoveel geweest.

      1. Jort Maas

        Ik heb mijzelf hier niet zo goed gehouden aan de regels van Dennett over kritiek. M.a.w., eerst iets positiefs noemen. Dat doe ik dan alsnog, ik vond je stuk over dit onderwerp erg interessant om te lezen. Ik merk dat mijn kennis over dit gebied / deze periode ook nog erg gekleurd is door dat handboek. Op zich niet erg, dat geeft aan dat er nog veel interessants te leren is. Ik werd alleen even wakker van de empirische cyclus, iets waar ik al langer tegenaan hik en iets over op papier wil zetten. Maar gebrek aan tijd en misschien ook passend platform.

    1. Jort, ik ben heel benieuwd naar je stuk over de empirische cyclus, want ik sta toch een beetje raar te kijken van je opmerkingen over inductie en Adriaan de Groot.

      Laat ik met het eerste beginnen. Je schrijft “We weten immers al tijden dat inductie logisch inconsistent is en feitelijk nooit plaats kan vinden.”

      Dit is voor het eerst van leven dt ik hoor dat inductie logisch inconsistent zou zijn. Hoe definieer je inductie in dit verband?

      Ik ken twee definities van ‘inductie’. De eerste komt uit de logica. In dit vakgebied is ‘inductie’ gedefinieerd als een niet-geldige redenering waarin de premissen de conclusie ondersteunen (= de waarschijnlijkheid / geloofwaardigheid van de conclusie verhogen) — ‘geldig betekent hier dat de structuur van de redenering zodanig is dat als de premissen waar zijn de conclusie ook waar is. Er zijn talloze van dergelijke logica’s ontwikkeld, bijvoorbeeld de Bayesiaanse logica en de verschillende logica’s van het niet-monotoonredeneren (onder welke condities mag je uit de premisse dat Tweety een vogel is concluderen dat Tweety kan vliegen?).

      De tweede definitie is ouder en intuïtiever, volgens deze definitie is een inductie het trekken van conclusies over niet waargenomen situaties op grond van waargenomen situaties.

      Het bestaan van inducties volgens de eerste definitie zou je kunnen betwijfelen – als je bereid bent vol te houden dat een conclusie dan en slechts dan door de premissen ondersteund wordt als de premissen waar zijn en de redenering geldig. Bedenk wel dat je dan een absurd hoge eisen stelt aan de ondersteuningsrelatie. Van inductie onder de tweede definitie kun je moeilijk beweren dat die niet bestaat: ieder mens doet dit dagelijks.

      Het is me bovendien niet duidelijk wat je bedoelt als je zegt dat een inductie logisch inconsistent is. Een inductie is een manier van conclusies trekken, terwijl ‘logische consistentie’ een technische term is die betrekking heeft op een een verzameling beweringen/zinnen/overtuigingen niet op een redeneerwijze. Een conclusie van een redenering kan inconsistent zijn met een of meer premissen, de premissen kunnen onderling inconsistent zijn, de conclusie van de ene redenering kan inconsistent zijn met die van de andere, maar de redeneerwijze opzich is consistent noch inconsistent, niet omdat je dat niet weet, maar omdat er voor zover ik weet geen definitie van consistentie voor redeneerwijzen is.

      Het zal voor veel lezers onduidelijk zijn waarom je Adriaan de Groot erbij haalt. Je bedoelt neem ik aan de ‘A.D. de Groot’ die het boek ‘Methodologie’ schreef?

      Ik ben heel benieuwd waarom je deze De Groot meer in de hoek van Kuhn dan van Popper plaatst.

      Toen de eerste druk van *Methodologie* verscheen, in 1961, had niemand nog van Kuhn gehoord. De laatste werd pas na de eerste druk van diens *The Structure of Science* (1962) bekend. Ook in de 18e druk (1981) van De Groots *Methodologie* wordt met geen woord over Kuhn gerept.

      In zijn colleges en gesprekken toonde A.D. de Groot zich echter buitengewoon enthousiast over Popper. Mijns inziens ten onrechte – hij las Popper als de verlichte positivist die hijzelf was – ik heb het er vaak met De Groot over gehad. Als ik ooit opknap van de diepe vermoeidheid waar ik nu al een jaar mee kamp zal ik zoeken of de correspondentie die ik over dit onderwerp met hem voerde nog ergens op zolder heb liggen.

      Zelf ben ik niet zo enthousiast over Poppers wetenschapsopvatting – als je die hanteert moet de wetenschap nog geboren worden.

  2. FrankB

    “Wat immers is “wetenschap”?”
    Eén ding is zeker – destijds iets anders dan tegenwoordig. Dus ja, wie beweert dat men in de Oudheid – en ook in de Middeleeuwen – wetenschap beoefende (waar ik helemaal geen bezwaar tegen heb) moet wel even een omschrijving geven.

    “Zo bijzonder is wetenschap nou ook weer niet.”
    Er zijn maar weinig culturen die er wel aan deden.

    “Met deze definitie ….”
    Ik ben en blijf een pragmaticus. Omschrijf Mesopotamische wetenschap zo dat iedereen begrijpt waar men het over heeft. Wel wil ik opmerken dat “ontstaan van wetenschap een tikje ongelukkig is – alsof men gisteren nog geen flauw idee had en vandaag, hiep hiep hoera, enthousiast wetenschap ging beoefenen. Zulke dingen ontwikkelen zich geleidelijk.

    “Wat is wetenschap eigenlijk?”
    Tegenwoordig is dat niet zo moeilijk:

    https://plato.stanford.edu/entries/naturalism/#MetNat

    al is er ook weer niet echt overeenstemming over. Zelf zie ik noch filosofie noch wiskunde als wetenschappelijke disciplines, omdat de empirische cyclus bij het beoefenen ervan ontbreekt. Wiskunde is een taal – googel grammar of mathematics. Dat mag men niet als een diskwalificatie opvatten. Ik vind dit onderscheid alleen maar handig.
    Dat men hier vroeger anders tegenaan keek is een open deur.

  3. Sara

    Is in principe elk gebied waarover kennis en inzicht wordt verzameld niet een vorm van wetenschap? Er is dan medische wetenschap, sociale wetenschap, natuurkundige wetenschap, wiskundige, taalkundige en geschiedkundige wetenschap, enz., enz. Elke vorm heeft zijn specifieke methodieken en interne logica die gericht zijn op waarheidsvinding en verificatie. Dat zou inhouden dat iets als ‘empirie’ niet voor elke vorm van wetenschap op gaat
    Of zie ik het te simpel?

Reacties zijn gesloten.