Geschiedenis van de Nederlandse papyrologie

Vorig jaar publiceerde ik mijn boekje over papyrologie, Bedrieglijk echt. Ik schreef het niet op een achternamiddag, want ik was begonnen met het verzamelen van documentatie toen het schandaal rond het Evangelie van de Vrouw van Jezus uitbarstte. Of ik destijds professor Klaas Worp al kende, herinner ik me niet. Wel weet ik dat hij ooit contact met me zocht in verband met een andere kwestie: een verzameling schrijfplankjes die we in Nederland prima hadden kunnen onderzoeken maar desondanks was gegaan naar Engelse onderzoekers. De Nederlandse archeologen hebben zich teveel afgezonderd van collega-oudheidkundigen om nog te weten welke expertise er is in eigen land.

Enfin. Klaas stortte sindsdien een waterval van filologische informatie over me uit. We zijn het overigens lang niet altijd eens. Hij neemt aan dat de Artemidorospapyrus echt is en ik denk dat het Italiaanse laboratoriumrapport (hoewel het een onvolmaaktheid bevat waarover ik nog zal schrijven) even vernietigend is als uitgebreid. Het is niet erg dat we elkaar niet overtuigen want juist als je het oneens bent, ga je overdenken wat je niet weet en kom je verder.

A History of Papyrology in Holland

Ik heb bepaald niet te klagen gehad over Klaas’ adviezen en dat is ook logisch, want hij is KNAW-lid en dat word je niet als je niet heel veel weet van je vak. Daarom keek ik uit naar zijn laatste publicatie A History of Papyrology in Holland (1830-2015). Het boekje verscheen vorig jaar maar is door de corona pas kort geleden in Nederland bezorgd.

Ik ben het bij Klaas komen afhalen, die me toevertrouwde dat er met de publicatie een soort last van hem was afgevallen. Het boekje vormt in elk geval een mooi eindpunt van een loopbaan, want hij blikt terug op het ontstaan van zijn vak, op de tijd dat Nederland daarin een voorname rol speelde, op enkele erudiete voorgangers, op de grilligheid van de financiering van de wetenschap in het algemeen en de papyrologie in het bijzonder, op ruzies tussen collega’s, op samenwerkingen en op roemruchte publicaties.

Begin en bloei

Het begint dus al in 1830: Caspar Reuvens schreef Lettres à M. Letronne. De eerste die zich echter werkelijk verdiepte in papyri was Conrad Leemans, de directeur van het Rijksmuseum van Oudheden. Na een impasse bloeide de papyrologie in de twintigste eeuw eindelijk echt op. Over mevrouw Wegener schreef Klaas al eerder. Een naam van een onderzoeker die u zult kennen, is David Cohen. Ik was blij dat Klaas de wetenschappelijke verdiensten van de voorzitter van de Joodse Raad uit de doeken deed.

Een rode draad in het boekje is de willekeurigheid van de financiering. Hoewel er in Leiden een papyrologisch instituut is, staat of valt wat er gebeurt met de belangstelling van deze of gene onderzoeker. Dat maakt het vak kwetsbaar. Op een gegeven moment is er geen geld en dan komt ook een belangrijk internationaal project als de Berichtigungsliste der Griechischen Papyrusurkunden plotseling ten einde. Alle inhoudelijke argumenten stranden dan op het “het was tijd voor nieuw beleid” dat de subsidiënt beschouwt als een antwoord.

Het wrange einde

Het Leids Papyrologisch Instituut is rond 2008 organisatorisch ondergebracht bij egyptologie en valt onder de verantwoordelijkheid van de hoogleraar egyptologie. Worp is daarmee niet gelukkig omdat een egyptoloog zijns inziens per definitie geen expert kan zijn in Griekse papyrologie. Ook is hij niet te spreken over zijn opvolger.

Ik heb er tegenstrijdige gedachten bij. Gedachte één: dit lijkt meer op een afrekening dan op een geschiedenis van de Nederlandse papyrologie. Je zo duidelijk distantiëren van degenen die, onder de moeilijke omstandigheden van de Nederlandse geesteswetenschappen, het schip drijvend houden, is niet echt goed voor de toekomst van het vak.

Gedachte twee: de wanhoop rechtvaardigt het middel. Aan de letterenfaculteiten stranden immers zelfs de best onderbouwde waarschuwingen op de Pavlovreactie nooit fouten toe te geven, omdat hogere echelons dan de financiering kunnen beëindigen. (Een hoogleraar gaf ooit aan zich niet in het in mijn boek De klad in de klassieken geschetste beeld van de oudheidkunde te herkennen vóór het boek was verschenen.) De academische doofpotcultuur is elegant aangekaart in de 40 stellingen en welbekend, maar dat zelfs een KNAW-lid wordt genegeerd, was voor mij nieuw.

Zo eindigt de A History of Papyrology in Holland (1830-2015) met de malaise van de hedendaagse universiteit. Toen ik het uit had, begreep ik waarom Klaas zei dat een last van hem was weggevallen.

Deel dit:

Een gedachte over “Geschiedenis van de Nederlandse papyrologie

  1. Karel van Nimwegen

    “dat de subsidiënt beschouwt als een antwoord”: een mooie zin, vol venijn.

Reacties zijn gesloten.