Geld, cultuur en welzijn (1)

Het Romeinse Rijk behoorde tot de grootste, rijkste en meest stabiele rijken in de wereldgeschiedenis. Hoe valt het economisch succes van het Romeinse Rijk te verklaren? Dat is de vraag die Daniel Hoyer wil beantwoorden in Money, Culture, and Well-Being in Rome’s Economic Development, 0-275 CE (2018). Hij beperkt zich tot pakweg de eerste drie eeuwen van de jaartelling. En bovendien tot het westelijk deel van het Romeinse Rijk, inclusief de Afrikaanse provincies. De derde eeuw is van belang omdat toen economische stagnatie optrad. Handig als je hypotheses over bepalende factoren voor economische groei wilt toetsen.

Doel en doelgroep

Het boek is op het niveau van alinea’s helder geschreven, bondig en ter zake. Als je het letterlijk voorleest, heb je een hoorcollege. De structuur is minder doorwrocht en maakt een rommelige indruk. Een blik op de koppen en subkoppen geeft geen goed voorgevoel. Die indruk wordt al lezende helaas bevestigd. En laten we wel zijn, de titel is ook niet bepaald om in te lijsten.

Als doelgroep heeft de auteur een brede schare wetenschappers voor ogen. Om de interdisciplinaire samenwerking te bevorderen vermijdt hij jargon. Latijnse citaten treft u om dezelfde reden niet aan.

Over het doel van het boek zegt Hoyer:

My primary aim is to provide a new synthesis of the material evidence concerning Rome’s economic functioning and to try to reconcile some of the competing accounts of this material that have been offered in recent years by Roman historians. (p.2)

De auteur verontschuldigt zich dat milieu en klimaat in het boek nauwelijks aan bod komen.  Het bestek van het boek liet dat niet toe.

Op zoek naar patronen

Wie vaker boeken over dit onderwerp ter hand heeft genomen, is bekend met de controverse tussen de primitivisten en de modernisten. Een debat dat zich al een halve eeuw voortsleept. Enerzijds wetenschappers die vinden dat de Romeinse economie in hoofdzaak agrarisch van karakter was; anderzijds wetenschappers die vinden dat je best vergelijkingen met economieën van na de Industriële Revolutie mag maken. Hoyer kiest een middenpositie. Hij schetst de Keizertijd als een transitieperiode, met een zich ontwikkelende kredietmarkt en groeiende mogelijkheden om te investeren.

De afgelopen decennia is veel onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de Romeinse economie. Richard Duncan-Jones en Keith Hopkins krijgen terecht credits voor hun baanbrekende werk. Er zijn enorme verzamelingen van data aangelegd, betrekking hebbend op munten, epigrafie, aardewerk, architectuur en productiemiddelen. Het vervelende is alleen dat wetenschappers op basis van dezelfde data verschillende conclusies trekken.

Wij verzuipen in de cijfers, lijkt Hoyer te willen zeggen, maar welke werkelijkheid schuilt daar nu achter? Hij kiest dan ook geen kwantitatief-statistische aanpak. In plaats daarvan gaat hij op zoek naar algemeen geldende patronen; naar waarheden die ook elders in de wereld toetsbaar zijn. Tegelijk onderkent hij dat er bij de Romeinen deels unieke zaken speelden. Het vertrekpunt is steeds het grotere plaatje, de tamelijk geavanceerde economie, waarvoor de data een illustratie vormen. Dat levert lang niet altijd een overtuigende bewijsvoering op. De ruimte om feiten te selecteren die je goed uitkomen, is dan immers erg groot. Vaak blijft het boek steken in speculatie, zoals Hoyer zelf al aankondigt in de inleiding.

[Wordt vervolgd; een gastbijdrage van Dirk-Jan de Vink]

Deel dit: