Een redelijke grond tot twijfel

We zijn de weg kwijt.

U en ik betalen belasting. De afspraak is dat we daarvoor iets terug krijgen. Ons geld gaat naar de brandweer, en in ruil krijgen we bescherming tegen brand. Ons geld gaat naar het leger, dat in ruil de vijand buiten de grenzen houdt. Ons geld gaat naar de universiteiten, en in ruil krijgen we adequate informatie.

Zo simpel is het en in artikel 1.3.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek staat zo simpel dat de universiteiten hun inzichten moeten overdragen aan de samenleving. Om er zeker van te zijn dat die informatie zo betrouwbaar mogelijk is, doen de universiteiten onderzoek; om te garanderen dat dit ook in de toekomst zo zal zijn, is er onderwijs. Dat is de theorie, maar het kan niemand zijn ontgaan dat er problemen zijn met de uitvoering van deze drie taken.

Onderzoek

Neem het onderzoek. Wie het nieuws heeft gevolgd, heeft de laatste tijd allerlei berichten gelezen over interessante ontdekkingen. U bent echter vergeten hoe de ontdekkers van het Higgs-deeltje heetten, wie opperden dat Thuin de plaats was van een veldslag van Julius Caesar en wie vaststelden dat chocolade hielp tegen hartaanvallen. U hebt wel de namen onthouden van Diederik Stapel, Roos Vonk en Don Poldermans. De lijst opzichtig falende onderzoekers begint verontrustend lang te worden en het ergste aan de laatste affaires, die rond Dirk Smeesters, Ernst Jansen Steur en Peter Rijpkema, was hun voorspelbaarheid.

Ik ben niet de eerste die vermoedt dat er met het onderzoek iets mis is. Er zijn al geleerden die proberen deze indruk met cijfers te onderbouwen. Vaak wordt verwezen naar Daniele Fanelli, die op tafel kreeg dat onderzoekers vaker rommelen met gegevens dan goed is. In Nederland constateerden Bakker en Wicherts dat psychologen moeite hadden met statistiek. Ik heb zelf een boek gepubliceerd over de problemen in de oudheidkundige disciplines. Het valt te verwachten dat er ook in de toekomst pijnlijke onthullingen zullen zijn.

Die voorspelbaarheid is al erg genoeg. Het wordt er niet beter op nu de bestuurders van de wetenschappelijke instellingen de problemen al een jaar bagatelliseren. KNAW-president Robbert Dijkgraaf zette op 9 september 2011 de toon toen hij verklaarde dat de Stapel-affaire niet representatief was. Ter toelichting legde hij uit hoe wetenschap behoorde te zijn, aannemend dat ze ook in de praktijk zo was, hoewel dat nu juist ter discussie stond.

De Groningse rector magnificus Elmer Sterken, VSNU-voorzitter Sijbolt Noorda, NWO-directeur Jos Engelen: allemaal hebben ze gezegd dat het reuze meeviel. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar wanneer ik vier keer hoor roepen dat er geen reden is tot paniek, gaat bij mij het alarm af. Als ik dan ook nog weet dat de grenzen van de wetenschappelijke disciplines zélf niet wetenschappelijk zijn maar historisch gegroeid, begin ik nog meer verontrust te raken. Die verontrusting wordt regelrechte bezorgdheid als ik lees hoeveel kritische noten er worden gekraakt over het wetenschapsbeleid, met haar nadruk op de topsectoren, eerst door het Rathenau-instituut en inmiddels ook door de KNAW. Het schijnt me toe dat er wel degelijk énige redelijke grond is om vraagtekens te plaatsen bij het universitair onderzoek.

Onderwijs

Als er de afgelopen tijd werd geschreven over het onderwijs, dan was het zelden goed nieuws. Berucht is inmiddels de discussie over de langstudeerboetes, waaruit bleek dat het ministerie de universiteit beschouwt als instellingen voor initiële opleidingen, terwijl anderen ervan uitgingen dat er wetenschappelijk onderwijs werd gegeven. Er is dus onduidelijkheid over de functie van de universiteit. Een andere kwestie was dat de boete niet kon worden ingetrokken omdat er dan te weinig geld zou resteren. Met andere woorden, Den Haag kan het hoger onderwijs alleen financieren zolang dit inefficiënt is.

Een tweede probleem is dat het niveau langzamerhand nogal laag begint te worden. Als oorzaak wijst men wel op de diplomafinanciering; ik kan niet beoordelen of dit waar is. Feit is wel dat wie nu bijvoorbeeld een wetenschappelijke opleiding Nederlands volgt, minder kan dan iemand die in de jaren zeventig een middelbaar onderwijs-akte haalde. Zijn de opleidingen de momenteel gevraagde lening van €17.500 wel waard? Het is redelijk te twijfelen aan bijvoorbeeld sommige letterenstudies, die jonge mensen opleiden in een richting waar geen vraag naar is, zodat ze met een achterstand op de arbeidsmarkt komen. Dat zou minder erg zijn als ze een zekere algemene ontwikkeling hadden opgedaan, maar daarvoor zijn de programma’s te schools en de docenten te gespecialiseerd.

Tot slot een absurditeit die al zó oud is dat we haar niet langer herkennen. Als het beleid erop is gericht studenten in vier jaar naar een bepaald niveau te brengen, moet je studenten tevens in staat stellen veertig uur per week te studeren. Je moet dus niet hun beurs verlagen en ze dwingen een baan te nemen. Ook moet je ze geen OV-kaart laten kopen, waardoor ze bij hun ouders blijven wonen en nodeloos veel tijd verliezen met reizen. Het inconsistente beleid lijkt me redelijke grond om vraagtekens te plaatsen bij het universitaire onderwijs.

Overdracht

Tot slot het belangrijkste: wat krijgt de burger terug? Soms is dat duidelijk. Als er een nieuw geneesmiddel wordt ontwikkeld, profiteren de burgers daarvan. Andere resultaten kunnen niet in de vorm van een concrete verbetering van de levensstandaard worden overgedragen aan de samenleving: astronomische ontdekkingen, historische inzichten en wiskundige bewijzen bijvoorbeeld. De overdracht zal dan moeten plaatsvinden door nieuwe inzichten in gewone-mensentaal uit te leggen.

Het is makkelijk de discussie te ontwijken door te wijzen op de vele activiteiten die worden ontplooid, maar die zijn lang niet altijd zo goed als Vincent Ickes boekje over de relativiteitstheorie. Een veelgemaakte fout is dat een onderzoeker, die bijna altijd een specialist is, bij het uitleggen “de breedte ingaat”, buiten zijn eigenlijke specialisme treedt en verouderde informatie uitdraagt. Aangezien inmiddels ruim een derde van de bevolking een HBO-opleiding of hoger heeft, zijn er niet weinig mensen die de feilen zien, en zich afvragen wat ze nog kunnen leren van een auteur die, waar hij controleerbaar is, de fout in gaat.

Het publiek wordt dus onderschat: veel voorlichting komt, zoals het hoofd communicatie van het UvA Science Park het ooit smalend verwoordde, neer op “dit zijn de feiten en daarmee moet u het doen”. Methoden en theorievorming worden vaak slecht uitgelegd, waardoor vooral de hoogopgeleiden zich met een kluitje in het riet voelen gestuurd. Als zij dan fouten ontdekken, kunnen ze zich keren tegen het wetenschappelijk bedrijf en ontstaat wetenschapsscepsis.

De problemen worden verergerd door de verandering in de overdracht, die een gevolg is van de opkomst van het internet. Het aloude zender-ontvanger-model is vervangen door een dialoogmodel, waarbij bad information drives out good. Niet alle wetenschappelijke disciplines hebben adequaat gereageerd op deze overgang, met als gevolg dat nieuwe inzichten het publiek vaak niet bereiken.

Samenvattend kan worden gezegd dat de universiteit de burger meer in de steek laat naarmate deze meer belang stelt in het onderzoek. Gemakkelijke feiten worden de burger nog wel toegeworpen, maar methodes en theorieën worden in menig vakgebied nauwelijks uitgelegd. Wie écht belang in wetenschap stelt, wordt zelfs geschoffeerd, doordat hij zich moet wenden tot peperdure betaalsites: je hebt al betaald om onderzoek te laten doen en moet nog een tweede keer betalen als je interesse hebt voor de resultaten. Steeds meer hoger opgeleide burgers zijn steeds teleurgestelder, of zelfs kwaad. Er is redelijke grond om vraagtekens te plaatsen bij de informatieoverdracht.

Controle

De oorzaak van de problemen in de overdracht is een structuurfout. De universiteiten hebben drie taken, maar alleen met onderzoek en onderwijs kunnen ze geld verdienen. Dit zijn ook de enige taken die worden gecontroleerd. In het huidige bekostigingssysteem valt geen geld binnen te halen met informatieoverdracht, en blijft deze ongecontroleerd. De burger komt in beeld als wetenschap theoretisch dient te worden gerechtvaardigd – dán staat het wetenschappelijk bedrijf ten dienste van de maatschappij – maar in de praktijk is de overdracht van actuele inzichten een wassen neus. De financiering van de universiteiten is op dit punt dus in strijd met het rendementsbeginsel.

Het onderzoek wordt wél gecontroleerd, maar ontoereikend. Het systeem heeft niet verhinderd dat statistisch ontoereikend onderzoek werd gepubliceerd en dat er met cijfers is  gerommeld. Het laat de omstandigheden intact waarin Stapels gedijen. De controle op het onderwijs laat ook te wensen over. Het komt er steeds op neer dat men het onderwijs met het onderwijs elders vergelijkt, zodat ten onrechte het oordeel “goed” wordt gegeven wanneer het even snel achteruit gaat als elders.

Een imagoprobleem?

Stel dat we de wetenschap opnieuw moesten bedenken. Zouden we een instelling bedenken met drie taken, waarvan we er slechts twee financieren en controleren? Zouden we bedenken dat álle wetenschappen, complex of simpel, aangeleerd kunnen worden in precies vier jaar? Zouden we bedenken dat promotieplaatsen werden toegewezen aan de beste studenten van een gegeven jaar, in plaats van aan de beste studenten? Zouden we bedenken dat de samenleving informatie krijgt door die op betaalsites te verbergen? Zouden we bedenken dat de kwaliteit van de informatie het beste wordt gegarandeerd door het meten van de kwantiteit aan publicaties?

De structuur van de wetenschap vertoont serieuze inconsistenties, maar die worden nauwelijks besproken. Ondertussen ziet de burger hoe de bestuurders van de wetenschappelijke instellingen de problemen bij het onderzoek ontkennen, gaat er geen week voorbij zonder slecht nieuws over het onderwijs en voelen hoogopgeleide burgers zich, naarmate ze meer belang stellen in het onderzoek, harder afgewezen. Ze voelen zich met minachting behandeld en reageren met evenveel minachting.

Of zie ik dit te somber? Kampt de wetenschap niet met werkelijke problemen maar alleen met een slecht imago? Dat is denkbaar. Natuurlijk kan het allemaal een perceptieprobleem zijn. Laten we het dus onderzoeken. De uitkomst kan dan zijn – zoals ik vermoed – dat de universiteiten uit de huidige ontkenningsfase worden gesleurd. De uitkomst kan ook zijn – zoals ik hoop – dat de universiteiten, in een dialoog met het publiek, geloofwaardiger dan tot nu toe uitleggen dat het écht meevalt.

Daarom ben ik van mening dat het zinvol is een parlementair onderzoek in te stellen naar de uitvoering van artikel 1.3.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Deel dit:

2 gedachtes over “Een redelijke grond tot twijfel

  1. Daphne Wijngaarden

    Voormalig letterenstudent meldt zich. Goed stuk; ik deel je zorgen.

    Toen ik studeerde (van 2002-2009) was deze trend al zichtbaar, zeker binnen de letterenfaculteit. Er wordt steeds geroepen dat we een kennismaatschappij zijn of moeten worden, maar op deze manier wordt de zogenaamde kennismaatschappij alleen maar uitgehold. Ik ben blij dat ik de tijd genomen (genomen ja, want in het eigenlijke programma was er geen tijd voor) heb om me verder te ontwikkelen middels een stage, bestuursfuncties en prachtige reizen. Deze ervaringen zijn voor mijn ontwikkeling minstens zo belangrijk geweest als de studie op zich. Door alle nieuwe maatregelen als de langstudeerboete, ontneem je de meeste studenten de kans om ook dergelijke ervaringen op te doen.

    Ook in mijn huidige baan, als medewerker van een universiteitsbibliotheek, is de verschraling merkbaar. Elk jaar neemt het budget voor collectievorming af. Competente medewerkers moeten het veld ruimen, omdat er geen vast contract geboden kan worden. Bovendien worden functies van medewerkers die met pensioen gaan, niet meer opgevuld. Ondersteunend personeel doet veelal ‘onzichtbaar’ werk, waardoor het CvB lijkt te denken dat deze medewerkers in de huidige maatschappij overbodig zijn geworden. Niets is echter minder waar. Dit personeel is juist hard nodig om studenten goed wegwijs te maken, bijvoorbeeld op het gebied van informatievergaring. Informatie is tegenwoordig veel makkelijker te vinden dan pakweg 15 jaar geleden, maar de informatie op waarde schatten blijkt een heel ander verhaal.

    Studenten moeten tegenwoordig dus niet alleen sneller, en zonder de mogelijkheid om opgedane kennis te verbreden of verdiepen afstuderen, maar er loert ook het gevaar dat de studenten niet leren welke bronnen betrouwbaar zijn en welke niet. Zo maken we het onszelf onnodig moeilijk om de zo gewenste kennismaatschappij op te bouwen en te behouden! Dit (wan)beleid zal ons op de lange termijn meer geld gaan kosten dan dat het ons nu oplevert.

  2. Zeker eens met al deze punten. Misschien nog iets over het onderwijs. Het probleem is ook het voortraject: het niveau van het VWO en vooral de leraren daar. Ik had indertijd op twee na allemaal leraren die waren gepromoveerd. Nu komt dat nog zelden voor. De klassieke vorming was breder met veel meer uren. Ik heb zelf in het onderwijs gewerkt en de angst van veel leraren voor het geven van voldoende huiswerk, scherpe controle van de de uitvoering en t te beoordeling op prestatie is groot. Ik denk dat een cultuuromslag nodig is waarbij de hoogopgeleide elite weer trots uitstraalt en durft kennis te tonen en zeker ook eisen durft te stellen. Steeds meer wetenschappers en goede studenten wijken nu uit naar het buitenland. De bevolking wordt veel te weinig doordrongen door de opgeleide elite van de waarde van wetenschap en krijgt nauwelijks informatie over goede wetenschap. Het beter opleiden van mensen die werken in de wereld van de media is ook essentieel in deze tijd. En niet te vergeten het oefenen op middelbare scholen in het lezen van moeilijk toegankelijke teksten. Herwaardering van al deze punten is zoals gezegd een cultuuromslag en daarvoor moet de beweging voor verandering via nieuwe media haar forum uitbreiden en zich gaan manifesteren in de oude media met duidelijk aanspreekbare personen.

Geef een reactie