De hemelschijf van Nebra behoort tot de Únětice-cultuur
Mijn “relatie” met de hemelschijf van Nebra begon drie jaar geleden. Ik las toen in de weekendeditie van 27/28 april 2019 van de NRC de recensie van Theo Toebosch over De Hemelschijf van Nebra. Dit boek is geschreven door Harald Meller directeur van het Landesmuseum für Vorgeschichte in Halle Duitsland in samenwerking met de historicus en journalist Kai Michel. En zoals het soms gaat na het lezen van een boeiend verhaal, het laat je niet meer los.
Deze hemelschijf, brons met gouden afbeeldingen van sterren, manen, horizon-bogen en een schip, is de oudste gevonden afbeelding van de hemel op aarde.
Aardewerk uit het allervroegste Nineveh (Ashmolean Museum, Oxford)
Het zal niemand verbazen dat ik vandaag nog even verder blog over de Nineveh-tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden. Eigenlijk heb ik een groot deel van de afgelopen vrijdag fluitend doorgebracht, mijn foto’s ordenend en bladerend in de mooie catalogus. Museumbezoek kan je soms zo blij maken. Dat geldt overigens ook voor de betrekkelijk nieuwe Griekse opstelling in opgemeld museum: gewoon móói – alleen een ongelooflijke droogstoppel loopt na het zien daarvan niet blijer het Rapenburg op.
Dat geldt dus ook voor de kruik die hierboven is afgebeeld. Normaliter moet je ervoor naar Oxford, naar het Ashmolean Museum, maar de komende maanden is ’ie in Nederland. En ook dit stuk ceramiek is dus gewoon mooi. En bovendien verdraaid oud.
Echt mooi is de pot hierboven niet. Grauw aardewerk, niks speciaals. Zelfs de archeologische jargonnaam is slaapverwekkend saai: gray ware. Maar dit spul is interessanter dan het lijkt, al vergt het wat uitleg. Gray ware wordt vooral gevonden in het noordoosten, noorden en noordwesten van het huidige Iran en dateert uit de Vroege IJzertijd. Het vervangt ouder aardewerk, dat mooier gedecoreerd is.
De vindplaatsen zijn steeds weer hetzelfde. Deze kom komt bijvoorbeeld uit Khurvin, op een uitloper van het Elburz-gebergte even ten westen van Teheran, en dat geldt ook voor andere vindplaatsen: elke keer gaat het om gebieden aan de rand van de Iraanse hoogvlakte waar bergstroompjes en artesische bronnen het mogelijk maken vee te weiden. Je zult dit aardewerk dus niet snel vinden in heuvelforten of in gebieden die overwegend geschikt zijn voor akkerbouw. Kortom: gray ware documenteert veetelers en omdat het een nieuw soort aardewerk is, mogen we aannemen dat het gaat om een groep migranten.
Een stille getuige van de Indo-Europese migraties: de stele uit Nevsha (Archeologisch Museum van Varna)
Zoals ik gisteren vertelde, is de vraag waarom de Indo-Europese talen op elkaar lijken, in een kwaad licht komen staan doordat de nationaalsocialisten zich meester maakten van de hypothese dat de veronderstelde Urheimat, waar de Indo-Europeanen hadden gewoond voor ze naar alle windstreken waren gemigreerd, had gelegen op de Noordduitse Laagvlakte. In de nationaalsocialistische interpretatie waren de oerbewoners van dat gebied (de “Ariërs”) autochtoon, onvermengd met migranten die bij hen waren komen wonen, raszuiver en daardoor in allerlei opzichten briljant.
Er was een tweede reden waarom het onderzoek stokte. Weliswaar betwijfelde niemand dat de Indo-Europese talen op elkaar leken doordat ze afstamden van één oertaal, maar men had domweg onvoldoende gegevens om daarover werkelijk uitspraken te doen. Zoals we zagen, probeerde men eerst aan de hand van de gedeelde woordenschat enkele aspecten van het thuisland te reconstrueren – er waren bepaalde dieren en gewassen geweest, men had de ploeg gekend en men had er met karren gereden – en was zo’n reconstructie in principe archeologisch toetsbaar.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.