Het Pre-Grieks

“Saura”, “hagedis”, is een Pre-Grieks woord.

Omstreeks 2000 v.Chr. moeten Griekssprekende mensen vanuit het noorden het gebied van het huidige Griekenland zijn binnengetrokken. Daar valt natuurlijk veel over te vertellen (hoe kun je bijvoorbeeld je uit archeologische vondsten afleiden wat voor taal de dragers van de betreffende cultuur spraken?) – maar dat valt buiten het onderwerp van vandaag. Waar het nu om gaat is dat we die Griekssprekende mensen voor het gemak ‘Proto-Grieken’, d.w.z. ‘eerste Grieken’ noemen, en hun taal ‘Proto-Grieks’.

Dat Proto-Grieks had zich ontwikkeld uit het Proto-Indo-Europees, een taal (en allengs een verzameling dialecten) die in het vierde en derde millennium v.Chr. gesproken moet zijn in het Pontisch-Kaspische steppegebied van Oekraïne en Zuid-Rusland. Na hun aankomst in Griekenland hebben de Proto-Grieken zich in de daaropvolgende eeuwen verspreid over Griekenland en de kust van Klein-Azië. Ten gevolge van die verspreiding viel het Proto-Grieks in dialecten uiteen.

Lees verder “Het Pre-Grieks”

Oude olijfbomen

Laërtes’ olijfboom

Drie jaar geleden was ik in Souk Ahras, een klein Algerijns stadje dat ooit Thagaste heette en dat de geboorteplaats is van Augustinus. Er zijn geen opvallende resten uit de Romeinse tijd, maar achter het gemeentehuis toont men een olijfboom die, zo vertelt men, eeuwenoud is. Ik blogde er destijds over – lees maar – en schreef toen dat de christelijke veelschrijver de boom minimaal zou kunnen hebben gezien.

Het is niet de enige oeroude olijfboom. Het exemplaar hierboven staat op Ithaka en men vertelt ter plekke dat de vader van Odysseus, Laërtes, er weleens ging zitten als hij het gedonder in het paleis zat was. In Athene wijzen ze Plato’s olijfboom aan. In Libanon staan bij Bcheale zestien bomen die zouden zijn ontstaan toen Noach het olijftakje zou hebben geënt dat de duif hem na de Zondvloed had gebracht. Op de Olijfberg in Jeruzalem tonen ze u de bomen waaronder Jezus zou hebben gebeden voordat Judas hem kwam verraden.

Lees verder “Oude olijfbomen”

Geliefd boek: Oom Petros

Oom Petros en het vermoeden van Goldbach is de Nederlandse vertaling door Peter Out van de oorspronkelijk in het Engels geschreven roman Uncle Petros and Golbach’s Conjecture (2000) van de Griekse auteur Apostolos Doxiadis (geb. 1953). Met een citaat van de grote wiskundige G.H. Hardy voorin het boek wordt de toon van de roman gezet:

Archimedes zal herinnerd worden als Aeschylus is vergeten, want talen sterven maar wiskundige ideeën niet (…).

Aansluitend hierop citeer ik een uitspraak op p. 150:

Anderzijds heeft de niet-wiskundige geen idee van de vreugden die aan hem voorbijgaan. Het amalgaam van Waarheid en Schoonheid dat voor het begrijpen van een belangrijke stelling wordt onthuld, kan niet via andere menselijke activiteiten worden verkrijgen, behalve misschien de mystieke, religieuze ervaring.

Lees verder “Geliefd boek: Oom Petros”

De slag bij Farsalos (8)

Brutus (Palazzo Massimo, Rome)

[Laatste deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

Niet zonder trots legt Julius Caesar in zijn Burgeroorlog uit dat hij bij Farsalos de zege had behaald met minimale verliezen. We hebben hier te maken met geregistreerde Romeinse burgers. Dit zijn niet per se de gebruikelijke overdreven cijfers.

Dit gevecht kostte Caesar niet meer dan tweehonderd soldaten, maar hij verloor ongeveer dertig moedige centurio’s. Ook de reeds genoemde Crastinus sneuvelde, onverschrokken vechtend, doordat hij een zwaard recht in zijn gezicht kreeg. Wat hij had gezegd toen hij ten strijde trok was geen leugen geweest. Want Caesar was van mening dat Crastinus in deze slag buitengewone moed had getoond en dat hij aan hem zeer veel te danken had.

Van het Pompeiaanse leger waren, naar het scheen, ongeveer vijftienduizend man gesneuveld. Meer dan vierentwintigduizend man capituleerden. (Burgeroorlog 3.99)

Lees verder “De slag bij Farsalos (8)”

De slag bij Farsalos (7)

De maan

[Zevende deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

De door Caesar behaalde overwinning bij Farsalos was totaal en zijn manschappen wilden al beginnen met de plundering van Pompeius’ kamp. Een deel van het vijandelijke leger had zich echter in veiligheid gebracht op wat nabijgelegen heuvels. Omdat onduidelijk was hoe groot dit leger was, en dus niet viel uit te maken of Caesars mannen het terrein werkelijk meester waren, verlegde Caesar zijn aandacht naar de Pompeianen in de heuvels.

Caesar schrijft het volgende – net als in de eerdere stukken geeft ik het weer in de vertaling van Hetty van Rooijen.

Lees verder “De slag bij Farsalos (7)”

De slag bij Farsalos (6)

De winnaar van de slag bij Farsalos (Archeologisch Museum, Palermo)

[Zesde deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

In de vorige stukjes liet ik Julius Caesar (in de vertaling van Hetty van Rooijen) de slag bij Farsalos beschrijven. De legers van Caesar en Pompeius waren slaags geraakt, een ruitergevecht was in Caesars voordeel verlopen en zijn mannen konden hun tegenstanders omsingelen. Toen zij Pompeius’ leger in de rug aanvielen, keerde Pompeius terug naar zijn kamp.

Lees verder “De slag bij Farsalos (6)”

De slag bij Farsalos (5)

Pompeius, die tijdens de slag bij Farsalos verkeerde in een shock (Ny Carlsberg Glyptotek, Kopenhagen)

[Vijfde deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

In het vorige stukje beschreef ik – of beter: gaf ik in Hetty van Rooijens vertaling weer wat Caesar beschreef – hoe bij Farsalos de legioenen van Caesar en Pompeius slaags waren geraakt en hoe het ruiterijgevecht in Caesars voordeel was beslist. Daarna hadden de legionairs waarmee Caesar zijn cavalerie had versterkt, om Pompeius’ slaglinie getrokken en hadden zijn legionairs in de rug aangevallen.

Caesar had nog een troefkaart. Zijn legionairs hadden opgesteld gestaan in drie linies. De twee eerste linies waren al actief, maar de derde linie stond er achter. (Vaak wordt over het hoofd gezien dat hier ook de hospikken stonden.) Caesar activeerde deze troepen. Pompeius zal het ook hebben gedaan, maar in zijn geval ging het vrijwel zeker om rekruten en niet om veteranen.

Lees verder “De slag bij Farsalos (5)”

De slag bij Farsalos (4)

De reconstructie van de slag bij Farsalos door Kromayer en Veith. Andere onderzoekers plaatsen de slag op de noordelijke oever van de rivier.

[Vierde deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

Als Julius Caesar schrijft over de Slag bij Farsalos, plaatst hij uiteraard zichzelf in het zonnetje. Zeker, zijn mannen vochten dapper, en Pompeius had zich door overenthousiaste ondercommandanten laten verleiden tot fouten, maar uiteindelijk was het Caesars veldheersgenie dat de beslissing bracht. Vergelijk het met zijn bekendere verslag van de Gallische Oorlog, die zou zijn beslist in één belegering (Alesia), één gevecht om een zwak punt bij één fort, waarbij alles aankwam op de moed van één eenheid, die dreigde te bezwijken, waarbij de beslissing tot stand kwam toen de manschappen één man herkenden aan zijn felrode veldheersmantel.

Improvisatie

Zo ook dit keer: een laatste maatregel van Caesar redde de dag. Zijn cavalerie, duizend ruiters, stond op zijn eigen rechtervleugel, tegenover zevenduizend ruiters aan Pompeius’ zijde. Caesar schrijft (in de vertaling van Hetty van Rooijen):

Lees verder “De slag bij Farsalos (4)”

De slag bij Farsalos (3)

De vlakte van Farsalos

[Derde deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

De wijze waarop de antieke auteurs de spanning voor opdrijven voordat ze de slag bij Farsalos beschrijven, is alleszins begrijpelijk. Het was bepaald geen uitgemaakte zaak wie het gevecht en de Tweede Burgeroorlog zou winnen. Aan de ene zijde de Senaat met als opperste generaal Pompeius. Dit leger was niet alleen getalsmatig sterker, maar had bovendien nog maar kort geleden bij Dyrrhachion de overwinning geboekt. Het was goed gemotiveerd.

Aan de andere zijde stond Caesar, met een kleiner leger, nog onlangs verslagen. Het bestond echter uit veteranen, die bovendien wisten dat het er vandaag op aan zou komen. Als ze opnieuw zouden verliezen, was er geen enkele hoop – niet op een eindzege, zelfs niet op een rustige oude dag. Pompeius’ ondercommandanten, zoals Titus Labienus, hadden immers krijgsgevangenen laten executeren. Dat zullen wel mensen zijn geweest die het burgerrecht hadden verworven onder de Lex Roscia, maar ook voor “oude” Romeinse burgers leek capitulatie levensgevaarlijk. Men moest winnen, zo simpel.

Lees verder “De slag bij Farsalos (3)”

De slag bij Farsalos (2)

Re-enactors in de uitrusting van soldaten uit de eerste eeuw v.Chr.

[Tweede deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]

Ik eindigde het vorige stukje met beschrijvingen, zoals te vinden bij Appianus, van de aarzelingen waarmee de troepen van Pompeius en Caesar zich bij Farsalos tegenover elkaar opstelden. Alle aanwezigen – althans de uit Italië afkomstige legionairs – waren zich ervan bewust dat men stond tegenover andere burgers. Appianus lijkt hier een bron te delen met Cassius Dio; misschien is dat Titus Livius.

Telepathie

Ik noem hem, omdat hij in een verloren deel van zijn werk een persoonlijke anekdote opnam over de slag bij Farsalos, die is overgeleverd bij Ploutarchos.

In Patavium (Padua) zat op die dag Gaius Cornelius, een bekend waarzegger, medeburger en bekende van de schrijver Livius, de vogeltekens te raadplegen. Volgens Livius zag hij eerst het tijdstip van de slag, en hij zei tegen de aanwezigen dat de gebeurtenis aan de gang was en dat de mannen in actie kwamen. Daarna ging hij door met observeren en bij het zien van de tekens sprong hij enthousiast op en riep: “U overwint, Caesar!” De omstanders waren verbijsterd, maar Cornelius nam de krans van zijn hoofd en verklaarde onder ede dat hij hem niet meer op zou zetten totdat het feit voor zijn kunst getuigd had. Livius verzekert in elk geval dat het zo gebeurde. (Caesar 47; vert. Hetty van Rooijen)

Lees verder “De slag bij Farsalos (2)”