Zoals de trouwe lezers van deze blog weten, verbleef ik vorige week in Libanon in verband met antropologisch veldonderzoek naar de West-Aziatische wetenschapsbloggebruiken. Hier zijn wat losse aantekeningen, deels van dit recente bezoek en deels van een bezoek in december.
Libanon in crisis
Het gaat zeker niet goed met Libanon en menigeen verbouwt zijn eigen eten. Dat is al erg genoeg. Je kijkt echter wel op als je ziet hoe vaak om een oogst prikkeldraad is geplaatst.
Op de vraag wat mensen in Libanon denken van “the situation”, antwoordde een vrouw laconiek “we don’t think”.
De Fransman Alphonse de Lamartine (1790-1869) was zo iemand die in alles was geïnteresseerd en alles probeerde. Hij was soldaat, hij was dichter, hij was oriëntalist, hij was reiziger, hij was abolitionist, hij was historicus, hij was diplomaat en hij was ook nog een van de leiders van de burgerlijke revolutie van 1848. In juli 1832 verliet hij Frankrijk voor een reis naar het Heilig Land, waarvandaan hij pas in september 1833 zou terugkeren. Onderweg trok hij door het Ottomaanse Rijk, waar hij zich aandiende bij Bashir Shihab II, de heerser van het emiraat Libanon.
Die was in deze jaren bezig zijn paleis in Beit ed-Din te bouwen. Ik blogde al eens over dat paleis. Het bestaat uit drie delen:
een zeer rijk gedecoreerd woongedeelte, waar Bashir ook recht sprak;
een iets minder rijk gedecoreerd deel voor staatszaken met ontvangstzalen voor voorname en minder voorname gasten;
en – op dat moment in aanbouw – een algemeen voorhof waar iedere gast enkele dagen kon blijven.
Ik verblijf deze week in het buitenland (voor antropologisch veldonderzoek naar West-Aziatische wetenschapsbloggebruiken) maar ik wil u het onderstaande niet onthouden. Sinds de opening van de tentoonstelling ‘Byblos. ’s Werelds oudste havenstad‘ in afgelopen oktober kwamen al meer dan 100.000 bezoekers naar het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Zoals de vaste lezers van deze blog weten, gaat de expositie over de archeologie van de aloude Libanese havenstad.
100.000 bezoekers: dat is niet alleen maar een succes voor het museum of leuk voor 100.000 bezoekers. In een tijd waarin cultuur zienderogen verschraalt tot kunst, zoals literatuur verarmt tot fictie, is het fijn dat juist deze tentoonstelling het goed doet. Een tentoonstelling waar niet alleen mooie stukken te zien zijn, maar die ook en vooral een archeologisch verhaal vertelt. Dit is cultuur zoals het is bedoeld: mooi maar vooral intellectueel prikkelend.
Alsof ik het de laatste weken nog niet genoeg heb gehad over Libanon, waag ik er nog maar eens een stukje aan. Het bovenstaande mozaïek zag ik namelijk in Byblos, toen ik van de kerk van Johannes Marcus afdaalde naar het noordelijke haventje. Het zat gewoon in een muurtje ingemetseld.
Ik kan er nergens informatie over vinden. Het is, zo verzekerde mijn Libanese vriendin en collega Françoise me, niet opgenomen in Nada Helou’s Les mosaiques protobyzantines du Liban (2019), wat zou kunnen betekenen dat het een zeer recente vondst is of een moderne namaak. Dat laatste kan natuurlijk. Maar toch: je zou van iemand die een leuke decoratie laat maken, verwachten dat hij kiest voor iets onbeschadigds. Het eerste kan ook. Ondanks alle ellende is er nog archeologisch onderzoek in Libanon en een door mij geraadpleegde archeoloog herkende zo snel geen sporen die duidden op vervalsing. Ik heb inmiddels wel horen vertellen dat het in een huis is gevonden, maar dat kan ook een valse provenance zijn.
Beirut 2020. The Collapse of a Civilization, a Journal (2021) van Charif Majdalani ìs een even droevig als mooi boek. Oorspronkelijk gepubliceerd in het Frans, bestaat het uit een dagboek over het jaar 2020, waarin voor de Libanese bevolking steeds meer zaken verkeerd gingen. Majdalani wisselt de dagboekfragmenten af met een goed-doordachte geschiedenis van Libanon. Aangekomen op 4 augustus schrijft hij alleen
This afternoon, the rag-and-bone trader
en verder niets. De lezer weet dat op dat moment een explosie een groot deel van Beiroet verwoestte. Pas op 10 augustus herneemt Majdalani zijn dagboek.
Wat trekt me zo in Libanon? Bij wijze van nieuwjaarswens een stukje.
Er zijn natuurlijk allerlei oppervlakkige constateringen mogelijk. De eerste aanblik van Beiroet. De rest van Beiroet. Opvallend vriendelijke mensen met wie een goed gesprek valt te voeren. Een waterpijp roken bij v/h Laziz. Professionele belangstelling. Maar deze constateringen raken de kern niet. Ik zou het ook allemaal kunnen schrijven over andere volken en landen. Die professionele belangstelling heb ik bijvoorbeeld voor ruim vijftig landen. Mijn fascinatie voor Libanon zit dieper.
Public man
Het echte punt is, denk ik, Libanons pluriformiteit. De bevolking is verdeeld over een reeks confessies. Er zijn christenen van allerlei pluimage, er zijn soennieten, er zijn Druzen, er zijn diverse soorten sji’ieten. Het gaat me er nu niet om of een verdeling over religieuze denominaties wenselijk is; ze is een gegeven. En de Libanezen accepteren dat zo. Iedere Libanees is altijd een minderheid, weet dat hij een minderheid is en anticipeert erop dat er anderen zijn. Dat kan betekenen dat men sociaal wenselijke antwoorden geeft, wat soms wat frustrerend is als je iets geregeld moet krijgen.
[Laatste blogje in een vijfdelige reeks over Fakhr-ad-Din Ma’n (1572-1635), de Druzische krijgsheer die een tijd woonde in Italië en de Levant zou hebben kunnen moderniseren. Het eerste blogje was hier.]
Sultan Murad IV
De bloei van het rijk van Fakhr-ad-Din was mogelijk doordat het Ottomaanse Rijk bezig was met oorlog tegen de Perzen en Russen. Bovendien waren de sultans niet bijster competent, terwijl grootviziers en andere bestuurders elkaar zo snel afwisselden dat zelden sprake was van consistent beleid. In 1623 trad echter een sultan aan die uit ander hout was gesneden: Murad IV. Hij stuurde al snel een vloot om de al te autonome emir tot de orde te roepen, maar Fakhr-ad-Din zorgde dat hij ergens in het binnenland verbleef en tipte de admiraal dat er christelijke piraten in de buurt waren. De admiraal ging er achteraan, zijn ondergang tegemoet. Fakhr-ad-Din had namelijk ook de piraten gewaarschuwd en die onthaalden de Ottomaanse vloot met dodelijke efficiëntie.
De nooit door Fakhr-ad-Din ingenomen Krak des chevaliers
[Voorlaatste blogje in een vijfdelige reeks over Fakhr-ad-Din Ma’n (1572-1635), de Druzische krijgsheer die een tijd woonde in Italië en de Levant zou hebben kunnen moderniseren. Het eerste blogje was hier.]
Staat in de staat
Dankzij de sympathie van Ahmet Pasha kon Fakhr-ad-Dins tweede regeringsperiode succesvol beginnen. Druzische groepen die zich tegen zijn broer Yunus hadden gekeerd, verontschuldigden zich. De sji’ieten verleenden hem steun in de oorlog tegen de Sayfa’s in het noorden, die al snel niet meer bezaten dan de Krak des Chevaliers. Dat hij die burcht niet kon innemen, is een van de weinige tegenslagen die Fakhr-ad-Din in deze jaren moest verduren. De havens van de Sayfa’s, zoals Byblos en Batroun, vielen wel in zijn handen, terwijl de noordelijk van Tripoli gelegen kuststrook in handen kwam van een van zijn bondgenoten.
[Derde blogje in een vijfdelige reeks over Fakhr-ad-Din Ma’n (1572-1635), de Druzische krijgsheer die een tijd woonde in Italië en de Levant zou hebben kunnen moderniseren. Het eerste blogje was hier.]
Fakhr-ad-Din in Florence
Een van onze voornaamste bronnen is het Leven van Fakhr-ad-Din van een geleerde dichter genaamd Achmad al-Khalidi van Safed. Hij baseert zich voor de gebeurtenissen in Toscane op een ooggetuigenverslag dat door de emir lijkt te zijn geautoriseerd. Khalidi vermeldt de hierboven genoemde ergernissen, en meer. Een Druzische krijgsheer ging te paard, niet opgesloten in een rijdende kist. De koets die de Toscaanse hovelingen hadden voorgereden, bleef dus ongebruikt.
Het Druzische gezelschap woonde aanvankelijk in de Palazzo Vecchio in Florence. Het paleis zal hun zijn bevallen. Weinig inkijk, wel een besloten binnenplaats. Fakhr-ad-Din zou het later in Beiroet laten nabouwen op een plek achterin de huidige Jardin de Pardon.
[Tweede blogje in een vijfdelige reeks over Fakhr-ad-Din Ma’n (1572-1635), de Druzische krijgsheer die een tijd woonde in Italië en de Levant zou hebben kunnen moderniseren. Het eerste blogje was hier.]
Fakhr-ad-Din op de vlucht
De Tiende Kruistocht is er nooit gekomen. Na de mislukte opstand van Janbulad had groothertog Ferdinand geen zin in militaire avonturen. We kunnen slechts speculeren over wat Fakhr-ad-Din ervan dacht. Feit is wel dat hij tot zijn dood op de plannen is blijven terugkomen. We kunnen ook slechts speculeren naar de oprechtheid van zijn voornemen zich te bekeren. Het is niet ondenkbaar: Druzen lieten zich destijds weleens dopen. Bovendien zijn de religieuze grenzen in het Midden-Oosten vaak onscherp. Waarom, immers, zou iemand slechts één godsdienst mogen hebben?
Het blijvende resultaat van het verdrag was dat de handelsbetrekkingen tussen Toscane en de Druzen bloeiden als nooit tevoren. In de kwart eeuw na het verdrag was er in Libanon altijd emplooi voor westerse bezoekers. Die namen van alles mee, zoals artillerie, medicijnen en de kennis om watermolens te bouwen. De troonbestijging van een nieuwe Toscaanse groothertog, Cosimo, veranderde daaraan niets.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.