Langs de Zijderoute werd van alles verhandeld. Let op de kleine aap op de rug van de dromedaris. (Museum für Kunst und Gewerbe, Hamburg)
Er waren al vroeg contacten tussen Europa en Centraal-Azië. Zo drong Alexander de Grote door tot in Centraal-Azië en veroverde het oasestadje Marakanda, nu Samarkand geheten. De bloeitijd van de grootste en rijkste marktplaats, en het centrum van islamitische geleerdheid en astronomie, begon echter vele eeuwen later, na de komst van de Islam naar Centraal-Azië.
De Romeinen kenden peper en zijde afkomstig van handelsroutes uit het Oosten. Een kostbaar zilver peperpotje, gemaakt tussen 350 en 400 na Chr. en gevonden in Engeland, getuigt daarvan. Het potje laat ook duidelijk zien dat alleen welgestelden zich peperkorrels konden veroorloven.
Zoals zoveel zaken in de hellenistische tijd, was de gewoonte steden te stichten een voortzetting van een eerdere praktijk. De vader van Alexander de Grote, Filippos, was de stichter van Filippoi, terwijl drie Fenicische moedersteden Tripoli hadden gesticht. Dit zijn geen koloniën – sowieso een lastig begrip – want Filippoi en Tripoli verrezen niet overzee. Het waren volksplantingen in eigen land.
Alexander de Grote op de Alexandersarcofaag (Archeologisch Museum van Istanbul)
[Dit is het derde van vier stukjes over Alexander de Grote. Het eerste vindt u hier en een poging de veroveringstocht te contextualiseren vindt u daar.]
Na de dood van koning Darius vonden de Perzen die de strijd met Alexander wilden voortzetten, een nieuwe leider: Bessos. De Macedonische propaganda typeert hem – misschien terecht – als Darius’ moordenaar. In elk geval had hij zijn machtsbasis in Baktrië: het vruchtbare grensgebied van wat nu Afghanistan en Oezbekistan is. Om Bessos aan te pakken, moest Alexander een omweg maken via Kandahar en Kabul en over de Hindu Kush, maar hij slaagde er zo in Baktrië vanuit een onverwachte richting binnen te vallen. Bessos was niet voorbereid en werd gearresteerd door zijn eigen mannen. Die leverden hem uit aan Alexanders vriend Ptolemaios. Alexander liet Bessos kruisigen.
Een priester en een kind (Dalvarzin Tepa; Archeologisch Museum, Termez)
In het eerste stukje vertelde ik dat Maës was begonnen aan een reis die hem naar de Stenen Toren zou brengen, ergens in Centraal-Azië. Het einddoel was de hoofdstad van China.
Het Parthische Rijk
Ptolemaios noemt in 1.12 diverse plaatsen die Maës heeft aangedaan. Na het oversteken van de Eufraat was hij in het Parthische Rijk. Het reisgezelschap trok eerst door Mesopotamië, waar het de steden Edessa en Nisibis moet hebben aangedaan. Vervolgens bezocht het de Aramees-sprekende bevolking van Assyrië. Dat Ptolemaios niet de later populaire naam “Adiabene” gebruikt voor Noord-Irak, suggereert een vroege datering van Maës’ reis.
[Vandaag bestaat de Mainzer Beobachter tien jaar en daarom maak ik een persoonlijke balans op. De trouwe lezers van de blog zullen weinig nieuws tegenkomen, maar het is goed eens te kijken of mijn ambities overeenkomen met de praktijk. Dit is het eerste van twaalf stukjes; het eerste was hier.]
Oud-Termez is ontstaan rond 200 v.Chr., zoveel maakt de archeologie wel duidelijk, maar veel meer weten we niet. Dat de bouwheer een hellenistische koning Demetrios de Onoverwonnene was die de stad naar zichzelf vernoemde, is maar één hypothese over de stichting. De vondsten bieden geen uitsluitsel, al is het plaatselijke museum aardig genoeg: de gebruikelijke collectie aardewerk en munten en ook wat sculptuur. Daaronder is een kapiteel, gedecoreerd met palmetten, guirlandes en een afbeelding van een gespierde, naakte man met over zijn hoofd een leeuwenhuid. Herakles, zou je zeggen.
Termez ligt echter in Baktrië, op de grens van Oezbekistan en Afghanistan, en het kapiteel is gevonden in een boeddhistisch klooster. De makers hebben, toen ze Boeddha wilden afbeelden, gekozen voor een Grieks voorbeeld. Andere vroege Boeddha’s zijn gebaseerd op westerse afbeeldingen van de god Apollo.
Momenteel is de Week van de Klassieken, die is gewijd aan de Inclusieve Oudheid. Eén van de aspecten van dat thema is dat er (eindelijk) aandacht is voor regio’s die niet Griekenland en Italië heten. Vergeet niet op de website op de agenda-pagina rechtsboven te zoeken naar wat er de afgelopen dagen al was, want daar zaten interessante dingen bij, zoals lezingen van Miko Flohr en Marike van Aerde.
Ik wil het niet ongemerkt voorbij laten gaan en haak erop in met de keuze van het boek dat ik als eerste wil behandelen in een reeks filmpjes die ik al tijden in gedachten heb: “Zit een oudheidkundige met de rug naar een boekenkast”. Het boek dat ik als eerste uit die kast haal en aan u voorstel, is van Rachel Mairs; u bestelt het hier en ik schreef er daar al eens over.
De twee jaar in Oezbekistan, waarover ik gisteren schreef, veranderden Alexander. In een onbekend land vocht hij tegen een vijand waartegen zijn eigen troepen niets konden uitrichten, terwijl zijn pas in dienst genomen Perzische cavalerie wel successen boekte. Dat leidde tot spanningen en toen Alexander probeerde wijzigingen in het hofprotocol aan te brengen om de Perzen wat meer ter wille te zijn, werd hij door de Macedoniërs tegengewerkt. Toen er versterkingen aankwamen, bleken dat vooral huurlingen uit Griekenland, wat niet op prijs werd gesteld door de Macedoniërs. In een poging de inheemse bevolking voor zich te winnen, trouwde Alexander met de lokale prinses Roxane en bruuskeerde daarmee zijn Perzische maîtresse Barsine en haar familie.
Alexander kon niet alle mensen tegemoet komen en zijn frustratie blijkt uit het radicale karakter van zijn maatregelen. Als Spitamenes werd gesteund door de bevolking, dan moesten die mensen maar worden gedeporteerd. Als er spanningen waren tussen Macedoniërs en Grieken, dan liet hij de laatsten achter als kolonisten. En toen Alexander bij een drinkgelag eens een vriend doodsloeg, was er niets aan de hand, want net als zijn vader Zeus was hij de belichaming van het recht. Het idee was hem aan de hand gedaan door de filosoof Anaxarchos, maar de auteur van een van onze bronnen, Arrianus, plaatste vraagtekens bij het denkbeeld:
Alexander te paard (Metropolitan Museum of Art, New York)
Alexander had van zijn vader Filippos niet alleen zijn koninkrijk, zijn leger en zijn oorlog tegen Perzië geërfd, maar ook enkele bijbehorende problemen. Filippos had de macht van de koning sterk uitgebreid en daarmee de betekenis van de adel verminderd, maar hij had de aristocraten tevreden gesteld met grote geschenken. De gouden voorwerpen in het archeologisch museum van Thessaloniki getuigen daar na een kleine vierentwintig eeuwen nog altijd van. De noodzaak geschenken uit te delen had voor Filippos tot gevolg dat hij altijd oorlog moest voeren: enerzijds om buit te bemachtigen, anderzijds omdat zijn bijzondere positie samenhing met zijn bevelhebberschap.
Voor zijn zoon gold hetzelfde. Hij moest veroveren blijven. Hij kon na de zege bij Issos niet anders dan verder gaan naar Tyrus, naar Egypte, naar Gaugamela, naar Babylon. Hij baande zich een weg door het Zagrosgebergte, verwoestte de paleizen van Persepolis. In 330 opende hij de jacht op zijn tegenstander Darius, die in Ekbatana bezig was een leger op te bouwen. Op het nieuws van Alexanders nadering ontruimde de Perzische vorst zijn basis en trok langs de oude handelsweg naar het oosten, waar zijn nieuwe troepen zich ophielden.
De kunst van de Skythen: paardenbeslag in de vorm van een hert (Antikensammlung, Munchen)
Dat Cunliffes boek The Scythians. Nomad Warriors of the Steppe niet werkelijk overtuigt, zoals ik al zei, ligt voor een deel aan de materie. Wie schrijft over pakweg de oude Egyptenaren kan wel het een en ander bekend veronderstellen: een handvol koningsnamen, piramiden, goden met dierenhoofden, de Nijl, en dat alles in de drie millennia voor het begin van onze jaartelling. Maar waar Hövsgöl Aimag en het Dzhungar-basin liggen, wat een kurgan is en wanneer de Samara-Oeral-cultuur valt te dateren, dat is lastiger. Ligt de Syr Darya nou ten zuiden of ten noorden van de Amu Darya? Wat was het verschil ook alweer tussen Saka Tigrakhauda en de Saka Haumavarga? Het ligt niet aan Cunliffe dat een lezer het moeilijk vindt de aandacht erbij te houden, zeker omdat hij probeert compleet te zijn en geen grafheuvel onvermeld lijkt te willen laten. Het duizelt je echter van de namen.
Herodotos’ Skythen
Een ander probleem is wel Cunliffes eigen keuze: de enorme rol van het vierde boek van Herodotos. Nu mogen we zeker blij zijn dat we deze vijfde-eeuwse beschrijving van het leven ten noorden van de Zwarte Zee hebben, maar Cunliffe stapt wat makkelijk over de problemen heen. Dat probleem is niet, zoals wel wordt beweerd, dat Herodotos’ Skythen een soort anti-Grieken zijn, de barbaren die nodig zijn om de Grieken beschaafd te laten lijken. Zo simpel werkt antieke etnografie niet: die “ander” is niet slechts een anti-Griek maar is altijd ook een alter ego.
Een Skythische boogschutter op een Griekse vaasschildering (Louvre, Parijs)
Het is pas op blz.311 in zijn vorig jaar verschenen boek The Scythians. Nomad Warriors of the Steppe dat de door mij bewonderde Britse oudheidkundige Barry Cunliffe het punt maakt waar ik op zat te wachten. Het is wat lyrisch geformuleerd maar belangrijk:
The wide expanse of steppe flowing through Eurasia, with its grey-green horizons receding in the distance and its shimmer as the wind rustles the grass, challenges everyone to be on the move. Like the sea, it is a world where nothing can stay still and, like the sea, it sweeps everything onward. For millennia people have progressed through the steppe, sometimes in repeating patterns of transhumance and sometimes with astonishing speed, crossing huge distances to seek out new pastures. The Scythians occupy only one small part of the grand narrative.
Skythen en andere nomaden
De golven van de zee zijn de perfecte metafoor. Ze bewegen op en neer, vormen samen een enorme stroming en verplaatsen grote watermassa’s over enorme afstanden. Steppenomaden bewegen met de jaargetijden van zomer- naar winterweiden, clusteren samen onder leiding van deze of gene charismatische leider – een Attila de Hun, een Djengis Khan, een Timoer Lenk – en vormen een volk, verplaatsen zich van het oosten naar het westen, vallen weer uiteen en herclusteren dan weer als er een nieuwe leider opstaat. Het geldt ook voor de Indo-Europeanen, voor de Kimmeriërs, voor de Skythen, voor de Sarmaten, voor de Kushana’s, voor de Alanen, voor de Hunnen, voor de Avaren, voor de Turken, voor de Bulgaren, voor de Khazaren, voor de Magyaren, voor de Tataren, Mongolen, Kozakken, Oezbeken. Seizoensmigratie van veetelers, krijgers te paard, steeds weer trekkend van de droge steppe van Siberië naar het wat vochtiger Oekraïne, Roemenië en Hongarije. De Skythen vormden maar één hoofdstuk in het grote verhaal, één golf in een zee van migrerende steppenomaden.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.