Abdolahs onbetrouwbare verteller

De recensies over Kader Abdolahs novelle De kraai, het boekenweekgeschenk van 2011, waren niet bepaald vriendelijk. Meestal heb ik weinig twijfels aan het oordeel van onze literatuurcritici, maar dit keer vroeg ik me af of we hetzelfde boek hadden gelezen. Het is volgens mij althans onmogelijk om na de eerste bladzijde nog niet in de gaten te hebben dat Abdolah het verhaal laat doen door een onbetrouwbare verteller. In iets van 500 woorden zet hij je drie keer op het verkeerde been.

Het begint in de eerste zin, waarin de ik-figuur zichzelf voorstelt als handelaar in koffie, wonend op de Lauriergracht, no. 37. De verteller zal dan wel ’s Neêrlands alter ego zijn, Batavus Droogstoppel: bevooroordeeld, zelfvoldaan, xenofoob en moralistisch. De schrijver blijkt echter een Iraanse vluchteling, Refiq Foad, die aan de kost komt door te handelen in partijen afgekeurde koffie en zichzelf beschouwt als literator. Dat is de eerste keer dat de zaken niet zijn wat je denkt.

Onmiddellijk daarna volgt een dijk van een onwaarheid: Perzië wordt getypeerd als ‘het land van de oude koningen, van goud, vliegende tapijten, beeldschone vrouwen en Zarathustra’. De grote religieuze vernieuwer was geen Pers. Voor wie dat niet mocht weten (zoals de boekrecensenten, blijkbaar): Zarathustra’s hymnen veronderstellen het leven op de Centraal-Aziatische steppen, hij schreef ze in een taal die het meest lijkt op het Vedisch, hij kreeg zijn openbaring aan de oevers van de Amu Darja (in Oezbekistan) en de plaats waar hij zou zijn vermoord is het Afghaanse Balkh (bij Mazar-e Sjarif). Er is geen enkele aanwijzing dat hij ooit maar één stap in Perzië heeft gezet. Punt.

Om er zeker van te zijn dat we niet denken dat zijn verteller de waarheid spreekt, pepert Abdolah het nog eens extra in. We zijn nog steeds op de eerste bladzijde.

Soms vertel ik dingen waarvan ik twijfel of ze waar zijn, maar tot mijn verbazing komen ze geloofwaardiger over dan de waarheid.

Drie tekstsignalen, dat moet voldoende zijn. En het gaat maar door.  Een paar bladzijden verderop lezen we over de wijze waarop de verteller kennismaakt met de ‘onvergetelijke namen die de Perzische taal en literatuur [hebben] gevormd’, zoals Hafez, Saadi en Omar Khayyam. Hoewel de schrijver-koffiehandelaar anders suggereert, hebben deze dichters geen invloed gehad op zijn schrijverschap.

Een wezenskenmerk van hun gedichten is namelijk hun meerduidigheid: ze roemen bijvoorbeeld de wijn, en dat mogen we letterlijk nemen, maar de wijn kan óók staan voor de Godservaring of – in het geval van Omar Khayyam – het plezier van wetenschappelijk onderzoek. Een Iraans gedicht is vaak op minstens twee manieren te lezen, zodat de lezer moet zijn voorbereid op religieuze poëzie die de vorm heeft van een liefdesliedje, of andersom. Deze ambiguïteit, die als īhām wordt aangeduid, is volkomen afwezig in de wijze van vertellen van Refiq Foad. Hij is een leugenaar, maar nergens ambigue.

Ik zou nog even kunnen doorgaan, maar laat het hierbij. Abdolahs boek is inderdaad geen meesterwerk, maar de recensenten hebben hem geen recht gedaan.

Deel dit: