Laat ik er niet omheen draaien: ik ben jaloers op Vincent van der Noort. Ik wou dat ik mijn vakterrein kon uitleggen zoals hij de wiskunde introduceert in Getallen zijn je beste vrienden. Het is geestig, het is leerzaam, het is onderhoudend, het is gewoon goed.
Natuurlijk, hij is niet de eerste die de wiskunde probeert te ontdoen van haar imago van majestueuze ontoegankelijkheid. Maar Van der Noort verschuilt zich niet achter hyper-esthetische illustraties, zoals Clifford Pickover doet (Het wiskundeboek), en hij heeft evenmin de meligheid nodig die de op zich prima boeken van John Allen Paulos ontsiert. Van der Noort vertrouwt er gewoon op dat de stof zelf de lezer wel weet te boeien.
Terecht. De ideeën en verrassingen buitelen over elkaar heen. Boeiend is Getallen zijn je beste vrienden dus zeker. Of het ook een representatief overzicht biedt, kan ik niet beoordelen. Wat ik wel weet is dat het me de ene keer vertrouwd voorkwam, zoals bij de behandeling van Fibonacci en Cantors diagonaalargument, en de andere kant totaal verraste. Lietheorie? Quaternionen? Nooit van gehoord.
Ik beken dat ik niet zeker weet of ik kan navertellen wat Van der Noort over die laatste onderwerpen ten berde bracht, wat ik met zijn behandeling van de wetten van Kepler vermoedelijk moeiteloos zou doen. Dat is ook logisch: Kepler ontmoet ik niet voor het eerst, Lie daarentegen wel. Het boek leidt je dus van het vertrouwde naar het onbekende.
Het is me vaker opgevallen: bêta’s populariseren beter dan alfa’s. (Ik ben me ervan bewust dat het onderscheid niet bestaat, maar sta het me nu even toe, for argument’s sake.) Er zijn ruwweg twee niveaus van populariseren. Op het ene niveau versimpelen we de wetenschap en gaat de onderzoeker op zijn knieën zitten, op het andere niveau leggen we uit wat wetenschap is en trekt de onderzoeker de lezer naar boven. Van der Noort doet het tweede: hij legt niet uit wát we weten, maar hóe we weten. Ik noemde Cantors diagonaalargument al.
Waarom de Nederlandse oudhistorici hardnekkig op het eerste niveau blijven, is me een raadsel. Van der Noort bewijst dat het niet nodig is. Het equivalent voor de oudheidkunde zou een boek zijn waarin je wél de positivistische misvatting, modelconstructie, de Lachmannmethode, de postprocessuele archeologie en de verklaringsmodellen uitlegt. Mij gaf Van der Noorts boek vertrouwen voor mijn eigen volgende boek.
U merkt, ik ben inmiddels bezig te kijken wat dit boek voor mij persoonlijk betekent. En zo hoort het ook: als de informatie uit een populariserend boek niet toepasbaar is in het denken van de lezer, heeft de auteur iets verkeerd gedaan. Van der Noort slaagt erin: zijn boek is niet alleen boeiend, maar hij biedt zijn stof ook zo aan dat de lezer gaat zoeken of hij er iets mee kan. Zo moet het dus.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.