VWN dertig jaar (1)

Mijn werk bestaat eruit wetenschap uit te leggen aan het publiek. Daarbij beperk ik me tot uitleg over de oude wereld: Babyloniërs, Joden, Grieken en Romeinen zijn, zoals de vaste lezers van deze kleine blog weten, mijn voornaamste onderwerp. Ik heb collega’s die veel weten over sterrenkunde, quantumfysica, wiskunde of geneeskunde. Het is moeilijk te definiëren wat die mensen verbindt, want sommigen zijn universitair medewerker en anderen zijn journalist, maar ze lopen vaak tegen dezelfde problemen aan.

Omdat het goed is ervaringen uit te wisselen, is er een Vereniging voor Wetenschapsjournalistiek en -communicatie Nederland (VWN), die dertig jaar geleden werd opgericht. De oprichters waren ontevreden over de academische voorlichting, maakten zich zorgen over de arbeidsmarkt en zochten een platform om te spreken over inhoudelijke problemen.

Variatie

Zie ik het goed, dan is de academische voorlichting sindsdien verbeterd in de exacte wetenschappen en verslechterd in de geesteswetenschappen, dan spelen de problemen op de arbeidsmarkt nog net zo hard en dan heeft de discussie over de inhoudelijke problemen geleid tot professionalisering. Niet alle problemen zijn opgelost, maar er is bijvoorbeeld een handboek waarin in elk geval van simplistische oplossingen wordt uitgelegd waarom ze niet kloppen. Dat het boek – als ik het goed heb geteld – negen verschillende namen gebruikt om de beroepsgroep te typeren, illustreert dat wetenschapsvoorlichting vooral een heel gevarieerd vak is, zo gevarieerd als de wetenschap zelf en het publiek dat wordt bereikt.

Hoe gevarieerd, is misschien wel te illustreren met een voorval tijdens de discussie over enkele stellingen waarmee vrijdag een einde kwam aan het jubileumsymposium “Van ivoren toren naar circustent”. Eén van de stellingen luidde dat wetenschapsvoorlichting zich teveel richtte op gelijkgestemden – hoogopgeleiden bijvoorbeeld. Ik heb daar zo mijn eigen ideeën over – de Nederlandse oudhistorici schrijven vooral voor mensen die de middelbare school niet hebben afgemaakt – maar hoorde interessante observaties. Zo vertelde Erik Kwakkel dat hij met nieuws vanuit De Jonge Academie wel De Volkskrant en het Handelsblad kan bereiken, maar niet De Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Iemand vroeg of het eigenlijk wel erg was dat alleen hoogopgeleiden werden bereikt. Ik had niet het idee dat er gekke dingen werden gezegd tot Iris Roggema erop wees dat juist in “simpele” bladen, zoals Libelle, veel aandacht was voor gezondheidsnieuws en psychologie. Dat was onweerlegbaar en ineens realiseerde ik me dat, terwijl de sprekers tot nu toe impliciet wetenschap hadden gelijkgesteld aan grensverleggend onderzoek, veel anderen vooral aandacht hebben voor de praktische kant. Niks wereldschokkends, maar het toont dat de aanwezigen op heel verschillende manieren kijken naar hun werk, naar hun publiek en naar wetenschap.

Roger Pielke

Het toont ook dat het goed is ervaringen uit te wisselen en wat dat betreft zaten we vrijdag goed. Wat die circustent kan inhouden, werd geïllustreerd door Roger Pielke, die zich als wetenschapper bezighoudt met klimaatverandering en erop heeft gewezen dat er geen bewijs is voor een correlatie tussen klimaatverandering en extreem weer. Dat is een boodschap die niet iedereen op prijs stelt, zodat is geprobeerd hem met een smeercampagne het werken onmogelijk te maken. Hierbij handelde menig wetenschapsjournalist als bondgenoot van een alarmistische milieubeweging. Pielkes conclusie was dat je het als wetenschapper niet kon winnen als de politiek en de pers zich tegen je keren.

Zijn tegenstanders meenden echter op te komen voor de wetenschap. Daar is niets mis mee, maar Pielke wees er terloops op dat wetenschapsjournalisten in de Verenigde Staten zich beschouwen als verdedigers van de wetenschap (en dus niet als degenen die het proces beschrijven en eventueel als waakhond optreden). Deze belangenverstrengeling van wetenschapper en wetenschapsjournalisten zou het Leitmotif van het symposium worden. Een vraag die overigens niet werd gesteld: is een hetze anders of erger als het een wetenschapper betreft dan, pakweg, een soapie, een blogger, een politicus of iemand die een onhandige tweet de wereld instuurt?

Frans Brom

De tweede spreker was Frans Brom van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die een schets gaf van de circustent en Pielkes verhaal van wat context voorzag. Hij vertelde dat zes voorbeelden van ontspoorde discussies (alle uit de exacte wetenschappen) waren onderzocht en dat steeds hetzelfde patroon zichtbaar was:

  1. Eerst is er een rustige, gestructureerde discussie;
  2. Dan ontstaat er een legitiem “counter-discourse”: enkele hoogleraren stellen kritische vragen, er zijn “contradicting experts”, een televisiedocumentaire plaatst vraagtekens;
  3. In de discussie beperken wetenschappers zich dan tot de rationele aspecten;
  4. Het maatschappelijke debat, dat is ingegeven door andere thema’s, doet de discussie ontsporen

Ik heb op deze kleine blog verschillende voorbeelden gegeven uit mijn eigen vak, zoals de zionistische archeologie, Cyrus de Grote, de etniciteit van de antieke Macedoniërs en het Jezusmythicisme. Steeds loopt de wetenschap weer in de val dat ze niet ingaat op irrationele argumenten die maatschappelijk juist zeer relevant zijn (in deze gevallen: bezorgdheid over de toekomst van een door vijanden omringd Israël, bezorgdheid om het seculiere karakter van Iran, bezorgdheid om territoriale claims op Thessaloniki, bezorgdheid om hedendaags christen-fundamentalisme).

Kortom: Broms verhaal ging er bij mij in als koek. De conclusie die Brom en Pielke trokken, dat depolitisering niet mogelijk is, lijkt me echter iets te kort door de bocht. Zeker, de ontspoorde debatten in de oudheidkunde suggereren eveneens dat er weinig hoop is, maar het moet gezegd: zoals kwakgeschiedenis de kop kan opsteken, zo kan ze ook kopje onder gaan. Je zult nog maar weinigen horen over de magische piramidekrachten. De tijd werkt wellicht in het voordeel van de wetenschap.

Brom adviseerde beleidsdiscussies niet te vernauwen tot wetenschappelijke vragen en brede discussies te organiseren. Ik kon alleen denken aan de discussie over de Wetenschapsagenda, die zó snel moest plaatsvinden dat er geen gelegenheid was voor publieke reflectie en waar de vragen zó moesten worden ingediend dat vragenstellers ze niet van de noodzakelijke context konden voorzien. Eigenlijk had ik Brom nog willen vragen hoe hij dit soort sabotage wilde vermijden, maar het was tijd voor de pauze.

[Straks meer]

Deel dit:

3 gedachtes over “VWN dertig jaar (1)

  1. Ben Spaans

    ‘De Nederlandse oudhistorici schrijven vooral voor mensen die de middelbare school niet hebben afgemaakt’ – leidt de afkeer van Fik Meijer hier de MB niet tot onrechtvaardig generaliseren?

    1. Ik heb al vaker betoogd dat het noodzakelijk is dat de methode en de vaktheorie worden uitgelegd. Alleen dan begrijpt het publiek wat de oudheidkundige disciplines maakt tot een wetenschap, en dat een opleiding zinvol is.

      1. Ben Spaans

        Eerst iets persoonlijks: ik heb de middelbare school niet afgemaakt dwz ik ben na de mavo en havo uiteindelijk vastgelopen in 5vwo, de keuze voor een exact vakkenpakket bleek uiteindelijk niet de juiste. (Door geschiedenis heb ik uiteindelijk wel de universiteit kunnen doen.)

        Als je voor een breder publiek wilt schrijven zul je de wetenschappelijke methode wel zo aantrekkelijk mogelijk aan het beoogde publiek moeten presenteren, waardoor je de kans loopt op simplificatie. Hierdoor blijven de vakdeskundigen waarschijnlijk altijd ontevreden, dat maakt het er voor ‘breed’ schrijvende oudhistorici of mediëvisten niet eenvoudiger op. En mensen die de middelbare school niet hebben afgemaakt zullen hun werk toch niet inkijken, een enkele uitzondering daargelaten.

Reacties zijn gesloten.