
Ten tijde van wat Zeeuwen “de ramp” noemen, woonde ik in de Spanjaardstraat in Middelburg. Op zaterdag 31 januari 1953 mocht ik met mijn vader mee naar de boulevard in Vlissingen.
Het water van de Westerschelde beukte tegen de walkant en spatte uitbundig over mijn vaders Ford V8. Mijn vader hield van dit natuurgeweld en wilde, als het stormde, altijd naar Vlissingen. De mooiste sport voor ons was de auto uitrennen, en voordat de golf de wal raakte weer droog de auto in springen. In de auto waren we veilig, dat was een kolos.
Ik herinner me dat mijn vader het portier van de auto (aan de zeekant) niet kon openen. De wind was te sterk. Hij draaide zijn portierraam open, en door de luchtdruk woei spontaan mijn deur open. Dat was schrikken. We kregen hem met grote moeite dicht toen mijn vader zijn portierraam weer had open gezwengeld.
Halverwege de boulevard had de zee een gat geslagen en gaapte er een diepe, kolkende afgrond. Aan de rand van dat gat stond een man, leunend tegen de storm in, om goed te kunnen kijken. Hij hing in een hoek van 60 graden boven de krater. Dat beeld vergeet ik nooit.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.