Een paar keer per jaar schrijf ik een boekrecensie voor het NRC Handelsblad. Meestal gaan die stukjes over boeken over de Oudheid, en dat kan wat problematisch zijn. Hieronder drie kwesties.
1.
Het wereldje van classici, oudhistorici en archeologen is niet groot en het kan gebeuren dat je een boek te recenseren krijgt waarvan je de auteur wel eens hebt ontmoet. Dat ik niet ben verbonden aan een universiteit en geen lid ben van het Nederlands Klassiek Verbond, maakt die kans behoorlijk kleiner, maar soms loop je toch tegen het probleem aan. Zo stuurde de krant me een tijdje geleden Romeinen. Kleding uit de Romeinse tijd in Noordwest-Europa van Sjef Verstraaten. We hebben vorig jaar allebei een toespraakje gehouden op de Romeinenmeeting in Nijmegen en bovendien bevatte Verstraatens boek bijdragen van mensen met wie ik bevriend ben. Hier begonnen de belangen behoorlijk door elkaar te lopen.
Belangenverstrengeling moet je vermijden. Een auteur heeft niets aan bevooroordeelde kritiek, een recensent wordt niet graag beschuldigd van vooringenomenheid en vooral: het is voor een krant schadelijk als haar onafhankelijkheid ter discussie staat. Lezers kunnen heel boos worden als hun vertrouwen wordt beschaamd. Ik heb eens een mevrouw gesproken die haar krantenabonnement had opgezegd nadat ze, overtuigd door een positieve bespreking, een Griekse vertaling had aangeschaft en bij het lezen van de inleiding ontdekte dat de recensent een medewerker was van de vertaler.
Ook zonder dit voorbeeld van hoe het niet moet, aarzelde ik of ik Verstraatens boek moest bespreken. Daarom opperde ik bij de redactie dat ze een andere recensent zou vragen. Dat kon echter geen echte oplossing zijn, omdat ook deze alle betrokkenen kende. Een wijze redacteur stelde daarop voor dat ik het boek zou benutten als aanleiding om het wonderlijke verschijnsel re-enactment aan een wat breder publiek uit te leggen, en zo is het uiteindelijk ook gegaan.
Zou zo’n uitweg er niet zijn geweest, dan hoort een recensent een belangenverstrengeling in zijn stuk aan te geven. Dat heet een “full disclosure” en voorbeelden uit eigen oeuvre vindt u hier en daar. Het achterwege laten is een serieuze zaak: als iemand een negatieve bespreking krijgt van een recensent die de verstrengeling van belangen niet heeft aangegeven, zal de Raad voor de Journalistiek de criticus zeker berispen.
2.
Een ander probleem waar je als recensent van boeken over de Oudheid wel eens mee te maken krijgt, is dat de oudheidkunde, zoals elke wetenschap, onbediscussieerde vooronderstellingen heeft. (In jargontermen: ze maken deel uit van de negatieve heuristiek van het onderzoeksprogramma.) De reden voor het niet-bediscussiëren is vrij simpel: als wordt erkend dat bijvoorbeeld een vergelijking tussen toen en nu problematisch is, zal de subsidiegever kritische vragen gaan stellen. De institutionele inbedding van de wetenschap verhindert dus bepaalde vormen van zelfkritiek. (Dit probleem zou overigens in hoofdletters bovenaan elke academische agenda moeten staan, maar dat terzijde.)
De onbespreekbaarheid van omstreden vooronderstellingen is niet slechts een academische kwestie. Er zijn, zeker bij het Handelsblad, vrij veel hoogopgeleide lezers die herkennen hoe problematisch het is als een classicus een vergelijking maakt tussen een primitieve agrarische samenleving en een postindustriële maatschappij. Wat voor een classicus vanzelfsprekend is, is dat niet voor een socioloog. En – om een voorbeeld uit een recent blogstukje aan te halen – wat voor een astronoom de logische manier is om een antieke bron te lezen, wordt omver geblazen door een eerstejaarsstudent geschiedenis, theologie of klassieke talen.
Hoe nu te recenseren? Ik heb rekening te houden met de bedoelingen van de auteur, die het ook niet kan helpen dat zijn vakgebied discutabele vooronderstellingen heeft. Dan zou ik moeten doen alsof er niets aan de hand is, en er zijn boeken waarbij dat lukt. Ik moet echter tevens rekening houden met de belangen van de lezer, die gewaarschuwd moet worden dat het boek de aanvaarding veronderstelt van omstreden vooronderstellingen.
In een krant geeft uiteraard het belang van de lezer de doorslag. Voor recensies door mensen die dezelfde vooronderstellingen delen, zijn er wetenschappelijke tijdschriften. Toch vind ik dat ik wel een béétje rekening moet houden met de auteur. Ik heb de spanning tussen de twee belangen verschillende keren aangegeven in mijn stukjes, maar eigenlijk is er geen oplossing. De kwestie is immers kenmerkend voor de hedendaagse informatie-infrastructuur in het algemeen: onze kennis is, met een woord van Bas Heijne, gefragmenteerd geraakt.
3.
Een derde kwestie is universeel en van alle tijden: het beperkte aantal woorden. Daar heeft elke journalist mee te maken, bij ieder stukje, en klachten daarover behoren tot de vakfolklore. De oudste mij bekende vermelding van deze moeilijkheid vond ik in de Post van den Neder-Rhijn en dateert uit de jaren tachtig van de achttiende eeuw.
Dit probleem speelt bijvoorbeeld bij het stuk waar ik vandaag de laatste hand aan leg, een recensie van Toneel in de Oudheid, de mooie uitgave waarmee het Nederlands Klassiek Verbond en het tijdschrift Hermeneus dit jaar een jubileum vieren. Dat ik hoofdauteur Hein van Dolen – overigens een bekende van me – bij naam zal noemen, is vanzelfsprekend. Zijn coauteurs (Patrick Gouw, Wolfgang D.C. de Melo en Hans Smolenaars) verdienen ook vermelding, en omdat de beeldredactrice prachtwerk heeft geleverd, zou ook zij moeten worden genoemd. Ze heeft zeker niet minder werk verricht dan de drie coauteurs. Als ik vijf namen noem, wordt het echter oneerlijk als ik niet tevens de eindredactrice vermeld, want het boek wordt nadrukkelijk gepresenteerd als samenwerking van vier auteurs en twee redactrices. Alleen: het is erg ongebruikelijk in een bespreking in te gaan op het redactionele werk. (Dat gebeurt eigenlijk alleen als het zo slecht is dat de informatieoverdracht erdoor wordt gehinderd.) Los daarvan is het gewoon zonde van de ongeveer 700 woorden die ik ter beschikking heb, een volledige alinea te besteden aan het introduceren van zes medewerkers.
Deze kwestie mag dan al dateren uit de achttiende eeuw, de twintigste eeuw gaf ons gelukkig de transistor, de computer, het internet, hypertext, het wereldwijde web en de eerste weblogs. De resulterende verandering van de informatieoverdracht pakt voor de journalistiek niet goed uit en is voor de oudheidkunde zelfs catastrofaal (meer…). Maar er is één voordeel: journalisten zijn online niet gebonden aan een maximumaantal woorden, zodat ik deze plaats kan gebruiken om naast de auteurs van Toneel in de Oudheid ook de redactrices eens met ere te noemen: beeldredactrice Elly Jans en eindredactrice Thea L. Heres hebben puik werk geleverd.
Probleem 1 is dus eigenlijk geen probleem – gewoon eerlijk vermelden wat je relatie is tot de auteur(s). Van mij mogen auteurs hun eigen werk recenseren – met schaakboeken gebeurt dat nog wel eens op internet – zolang ze dat maar onder hun eigen naam doen. Eigen lofprijzing wordt immers zeer snel belachelijk en werkt dan contraproductief.
Probleem 2: het enige dat er op zit is, indien nodig, de onbediscussieerde vooronderstellingen te benoemen en vermelden dat je ze aanvaardt voor de duur van de recensie. Want dan is de vooronderstelling eigenlijk al niet meer onbediscussieerd. Zoals je al weet heb ik er ook geen moeite mee als een astronoom op een dergelijke manier een bijbelcitaat aanpakt. Tenslotte is de het GPS-systeem dat je in je auto de weg wijst ook gebaseerd op een vooronderstelling (namelijk constante lichtsnelheid) die elders wordt bediscussieerd (te beginnen door Michelson en Morley dik 130 jaar geleden).
Aan probleem 3 valt helaas niets te doen.
Beste Jona, ik heb recentelijk het boek “In de marge van de beschaving” van de heer Mostert gelezen, en aangezien het zowel in thema als in titel veel overlap vertoont met “De Rand Van Het Rijk” ben ik op zoek gegaan naar een Lendering recensie van die “Marge”. Is het gebrek aan succes van die zoektocht te wijten aan je punt 1 hierboven? Verder ben ik natuurlijk nog steeds benieuwd wat je van dat boek vind of vond.
Ik ken het boek niet en ik ken ook meneer Mostert niet. Ik zal het eens opzoeken in de bibliotheek.