Antieke samenlevingen (2)

[Ik ben een paar dagen naar Libanon en geef het woord aan mijn collega Josho Brouwers, die ingaat op de typering van antieke samenlevingen. Deel een is hier.]

Ik heb zelf, toen ik aan de Vrije Universiteit archeologie studeerde (in 1998-1999), het model van Service voorgeschoteld gekregen als een “handig hulpmiddel”. Het wordt ook behandeld in hét handboek over de archeologie, Archaeology: Theories, Methods and Practice van Colin Renfrew en Paul Bahn. In een handig schema zie je bijvoorbeeld dat een band doorgaans uit minder dan 100 mensen bestaat, egalitair is en gekenmerkt door informeel leiderschap. Een chiefdom bestaat doorgaans uit tussen de vijf- en twintigduizend mensen, heeft een koning (of iets wat daar op lijkt: een chief), en men bouwt grote monumenten zoals Stonehenge.

Zo’n systeem van classificatie is buitengewoon handig, denkt u misschien. In mijn optiek is het dat echter niet. Ik wil niet zeggen dat modellen geen plaats hebben in de moderne archeologie, maar aan dit denken in “typen” samenlevingen kleven behoorlijk wat problemen. In de eerste plaats is dit classificatiesysteem plompverloren van de antropologie naar de archeologie is overgeheveld, zonder dat de vraag is gesteld of dat wel zo maar kan.

Een antropoloog bestudeert namelijk iets heel anders dan een archeoloog. Een antropoloog heeft in de regel de luxe om zijn onderwerp van studie (mensen) in levenden lijve te bestuderen. Hij kan een tijdje in het Amazonewoud vertoeven onder de Yanomamö-indianen en hun gebruiken direct bestuderen. Bovendien is een antropoloog zich ervan bewust dat de mensen die hij bestudeert niet geïsoleerd leven, maar contact onderhouden met andere groepen mensen, waaronder de antropoloog zelf.

De archeoloog bestudeert echter de materiële cultuur – de fysieke resten – van mensen uit het verleden. Het sluit niet uit dat vergelijkingen met uit de antropologie afkomstige situaties geen interessante resultaten kan opleveren (zie bijvoorbeeld het onderzoek van Lewis Binford), maar men zou zich wel moeten afvragen of het gebruik van antropologische modellen – verkregen langs geheel andere weg en via geheel andere methodes – wel nuttig is.

Een bijkomend probleem is dat de meeste archeologen – maar ook oudhistorici (we hebben het in het geheel niet over classici) – theoretisch niet goed zijn onderlegd. Een model zoals dat van Elman Service wordt voorgeschoteld als een “handig hulpmiddel”, maar in de praktijk verwordt dit hulpmiddel vaak tot een doel an sich. Je kunt zo’n hulpmiddel pas als hulpmiddel inzetten als je je bewust bent van de oorsprongsgeschiedenis van middel in kwestie en van de theorieën die er aan ten grondslag liggen.

Dit gebrek aan kennis zorgt voor soms vreemde situaties. Een aardig voorbeeld is dat sommige archeologen zich erover verbazen dat er in het oude Egypte geen chiefdoms te vinden zijn. Raar, vindt men, want je kunt toch niet zo maar overgaan van een verzameling egalitaire samenlevingen langs de Nijl tot een goed ontwikkelde koninkrijk (een staat)? Daar hoort toch een stadium tussen?

Voor het oude Griekenland doet zich een vergelijkbare rare situatie voor. Het oude Griekenland, zo wordt doorgaans verteld, bestond uit een groot aantal onafhankelijke stadstaten. Dat is echter een nogal beladen uitspraak – wat is een “stadstaat” precies? Archeologen en oudhistorici hebben zich over de vraag gebogen en kwamen met een ander classificatiesysteem dat in feite vergelijkbaar is met, en misschien wel geënt op dat systeem van Service. Anthony Snodgrass, in zijn boek Archaic Greece (1980), maakte een onderscheid tussen poleis aan de ene kant – de “stadstaten” – en ethne aan de andere kant. Een ethnos werd gezien als een minder ontwikkelde samenlevingsvorm, niet geheel gelijk aan bijvoorbeeld een chiefdom; een belangrijk onderscheid was dat een ethnos, in tegenstelling tot een polis, geen urbane kern had.

Sindsdien zijn veel archeologen en oudhistorici die zich met Griekenland bezighouden, actief bezig geweest in het nader definiëren van de polis (de ethnos werd als historisch minder belangrijk beschouwd en daardoor vaak genegeerd). Mogens Herman Hansen heeft zijn carrière gebouwd op de studie van de polis en was zelfs directeur van het Copenhagen Polis Centre. Onder zijn redactie verscheen een groot boek dat alle poleis van het oude Griekenland inventariseerde. Een centraal probleem was hoe je een polis kon herkennen. Anders gezegd, wat waren de kenmerken van de Griekse polis?

Een vergelijkbaar concept is dat van romanisering. Romanisering is iets dat een bevolking zou overkomen wanneer het sterke invloed ondervindt van het Romeinse Rijk, vooral wanneer het bij dat rijk is ingelijfd. Er is veel onderzoek verricht naar romanisering, maar ook hier gaat men vaak voorbij aan het kritisch evalueren van de gebruikte term. Het lijkt een historisch proces te beschrijven, maar doet dat niet: het is verklarend zonder verhelderend te zijn. David Mattingly, in zijn boek Imperialism: Power, and Identity: Experiencing the Roman Empire (2011), verwerpt de term romanisering en benadrukt dat mensen in verschillende delen van het Romeinse Rijk dat rijk verschillend ervoeren. “Romanisering” is een modern concept dat niet verhelderend werkt, maar juist vertroebelend.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

2 gedachtes over “Antieke samenlevingen (2)

  1. Klaas

    Een aardige illustratie van het gegeven dat modellen (of theoretische kaders) soms leiden tot verheldering van inzicht, maar vaak ook verdere ontwikkelingen in de weg zitten. Dat geldt nog sterker als die modellen of kaders van het ene wetenschapsgebied overgeheveld worden naar het andere.

Reacties zijn gesloten.