Achilleus, Memnon, Paestum en de Samnieten

Achilleus en Memnon (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Afgelopen dinsdag ben ik in Leiden wezen kijken naar de nieuwe expositie in het Rijksmuseum van Oudheden over Paestum. Het is een mooie expositie, heel rustig van opzet, die de hele geschiedenis van de oude havenstad behandelt: de fase van de Griekse kolonisatie, de klassieke periode waarin de bewoners de beroemde tempels bouwden, de tijd waarin de inheemse Lucaniërs de macht overnamen en de Romeinse tijd. De rode draad zijn de godinnen van de stad, maar ook andere onderwerpen komen aan de orde, zoals de vervaardiging van rozenparfum en de strijd tegen de Samnieten (een volk uit de Abruzzen, achter de Lucaniërs).

De dwingende reden waarom u moet gaan kijken is de verzameling grafschilderingen. De allerberoemdste, de Duiker, is er niet. Die schildering is beschermd Italiaans kunstbezit en mag Italië niet verlaten. Daaraan wijdt het museum een filmpje. De schilderingen die wel in Leiden zijn, zijn echter adembenemend. Ik zal er nog weleens over bloggen. Voor het moment zeg ik alleen “gaat dat zien”, want een bezoek aan het museum in Paestum is niet voor iedereen weggelegd.noot Met de internationale trein is het overstappen in Brussel en Parijs voordat je in Milaan bent; daarvandaan de lokale treinen via Rome en Napels naar Paestum; en voor het laatste stuk is er een bus. Het is nogal een Keulse reis om in Paestum te komen, dus ga liever naar Leiden nu Paestum naar ons is gekomen.

Lees verder “Achilleus, Memnon, Paestum en de Samnieten”

De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch

De twee takken van het Proto-Indo-Anatolisch

Ik vertelde onlangs dat het er sterk op lijkt dat het Proto-Indo-Europees en het Proto-Anatolisch afstammen van dezelfde oertaal, die linguïsten aanduiden als Proto-Indo-Anatolisch ofwel PIA. Voor deze constatering is zowel taalkundig als DNA-bewijs.

Nu zijn er aanzienlijke verschillen tussen deze twee prototalen. Ik vertelde al eens dat de Indo-Europese talen drie woordgeslachten hebben en de Anatolische talen twee. Zo’n groot verschil kan niet zijn ontstaan in drie of vier generaties. Taalkundigen denken daarom dat er een paar eeuwen zijn verstreken tussen de tijd waarin we beide prototalen moeten plaatsen (zeg tweede helft vierde millennium v.Chr.) en de tijd van hun gedeelde voorganger. Dat zal de tweede helft van het vijfde millennium zijn geweest. Zie het stamboompje hierboven. En nieuwsgierig als we zijn, zouden we willen weten op welke plek dat Proto-Indo-Anatolisch gesproken is geweest. Anders geformuleerd: waar was de Urheimat van het PIA?

Lees verder “De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch”

Hoe bouw je een aquaduct?

Zaghouan, begin van het aquaduct van Karthago

Je denkt dat je dingen weet en dan weet je het toch niet. In het museum van de Pont du Gard, het grote aquaduct bij Nîmes, pikte ik ooit op dat het verval van een Romeins aquaduct 1% bedroeg. Tien meter per kilometer dus. Zou de hellingshoek groter zijn, zo leerde ik daar, dan zou het water zich dieper en dieper in de bodem slijten, zodat uiteindelijk lekkages ontstonden. Zou de hellingshoek echter geringer zijn, dan deed de vloeistof er te lang over om zijn bestemming te bereiken en kwam er uiteindelijk bedorven water uit de kraan.

Dat leek me duidelijk.

Lees verder “Hoe bouw je een aquaduct?”

Het teken van Tanit

Het “teken van Tanit (Bulla Regia)

Vorige week was ik in Bulla Regia, een van de mooiste opgravingen in Romeins Afrika. De rijke mensen bouwden er, zoals ik laatst al vertelde, hun huizen grotendeels ondergronds: koel in de zomer, warm in de winter. Bij het restaurantje zagen we bovenstaand kapiteel, dat daar bij mijn vorige bezoek nog niet stond en afkomstig schijnt te zijn uit de Apollotempel. Het is bijzonder, want tussen de twee ionische krullen (“voluten”) links en rechts staat het zogeheten Teken van Tanit. Je vindt het overal waar de Karthagers zijn geweest en op alle voorwerpen, gemaakt van alle materialen: op de schouders van amforen, op medaillons, in het plaveisel van een huis, op een stèle. Ik had het echter nog nooit gezien op een kapiteel.

Maar wat was dit van teken? We weten het weer eens niet, hoewel er al sinds de negentiende eeuw over wordt gepubliceerd. De naam is in elk geval modern. Ze is gemunt door de Franse oudheidkundige Stéphane Gsell, in het in 1920 verschenen vierde deel van zijn Histoire ancienne de l’Afrique du Nord. Hij noteerde dat het signe de Tanit altijd bestaat uit drie elementen: onderaan een driehoek, daarboven een (incomplete) cirkel, en daartussen een horizontale balk. Al met al lijkt het wat op een persoon in een lange rok met de armen uitgestrekt.

Lees verder “Het teken van Tanit”

De “Urheimat” van de Indo-Europese talen

Bronzen bijlen uit het archeologisch museum van Burgas. De makers spraken een vroege vorm van Indo-Europees.

Vorige week vertelde Gert Knepper al over de ontdekking en reconstructie van het Proto-Indo-Europees, de moedertaal van allerlei Europese en Aziatische talen. Die talen worden inmiddels ook gesproken in Afrika, Amerika en Australië, en dat komt doordat migranten hun linguïstische erfgoed meenamen. Zo komen allerlei nieuwe vragen op: door welke migraties zijn de Indo-Europese talen over Europa en Azië verspreid, wat was het herkomstgebied, waren er andere mechanismen?

Ik wil het vandaag hebben over de tweede vraag, die naar de zogeheten Urheimat. En die vraag roept weer deelvragen op: wie wil weten waar de eerste sprekers van een taal woonden, zal moeten weten wanneer die leefden.

Lees verder “De “Urheimat” van de Indo-Europese talen”

Na de Zeevolken (2)

[Tweede deel van een bespreking van Eric Cline, After 1177 BC. The Survival of Civilizations; het eerste deel was hier.]

Data, informatie, interpretatie, model

Het oudheidkundig wetenschappelijk proces bestaat, grosso modo, uit vier stappen. We beginnen met het verzamelen van data. Die worden in verband gebracht met andere data en zo veranderen ze in informatie. Dan volgt een eerste interpretatie, waarna we tot slot de grote synthese kunnen schrijven vanuit een vaak sociaalwetenschappelijk model. Dat is ook wat Cline doet. Bij het beschrijven van de tijd na de Zeevolken gebruikt hij resilience theory, ofwel inzichten over de veerkracht van een samenleving. Daarmee is hij de enige niet. Kyle Harper deed het in The Fate of Rome (2017).

Cline benut als leidraad het IPCC-rapport uit 2012, gewijd aan de wijze waarop de mensheid zich kan aanpassen aan veranderend klimaat. Daaraan ontleent hij een helder begrippenapparaat. De Assyriërs, Babyloniërs en Egyptenaren hadden het vermogen om tegenslagen te absorberen, wellicht doordat ze een stabiele agrarische sector hadden (Eufraat, Tigris, Nijl). Voor hun waren de problemen iets waarmee viel om te gaan. (Het onvertaalbare Engelse woord is coping.) De Neo-Hittiten pasten zich aan (adapting) en de Feniciërs en Cyprioten transformeerden zichzelf. De crisis van de een is de kans van de ander. En dat is een aanzienlijk genuanceerder beeld dan het eenzijdige “instorting”.

Lees verder “Na de Zeevolken (2)”

Na de Zeevolken (1)

De Mykeense “warrior vase” uit de twaalfde eeuw; deze mensen zwierven als piraten uit (“Zeevolken”) (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)

In 2014 publiceerde de Amerikaanse archeoloog Eric Cline een boek over de instorting van het Bronstijdsysteem: 1177 BC. The Year Civilization Collapsed. De titel verwijst naar het jaar waarin farao Ramses III een groep migranten versloeg die oudheidkundigen sinds de negentiende eeuw aanduiden als Zeevolken. Als ik pedant constateer dat het jaartal vermoedelijk niet klopt, is dat om te illustreren dat we over deze periode heel veel niet weten. De dataschaarste die het centrale thema is van de geschiedtheorie, is nog groter dan anders voor de transitie van Bronstijd naar IJzertijd. Desalniettemin kon Cline in 1177 BC vertellen dat klimaatveranderingen, droogte, veranderingen in de economie en migratie een rol speelden, en ook hypercoherentie: de diverse delen van de Bronstijdwereld waren zó intensief met elkaar verbonden dat problemen in pakweg Griekenland gevolgen hadden in Kanaän.

Sterke en zwakke punten

1177 BC was te lezen als antwoord op 2008, toen wereldwijd de hedendaagse, verstrengelde economieën gelijktijdig een crisis indoken. Clines boek werd dan ook een bestseller, vertaald in diverse talen (ook Nederlands). Terecht, want wat Cline over de Late Bronstijd vertelde, was uitstekend gedocumenteerd. En de Late Bronstijd is nu eenmaal fascinerend. Dit zijn sterke punten. Tegelijk: we kunnen geen lessen trekken uit een periode waarover we onvoldoende data hebben. Natuurlijk, in de Oudheid hadden ze ook klimaatverandering, I.D.O.H.Z.O. droogtes, I.D.O.H.Z.O. economische aanpassingen, I.D.O.H.Z.O. migratie – de data staan toe te constateren dát ze er zijn geweest, maar wie het huidige tijdsgewricht wenst te begrijpen, profiteert meer van hedendaagse data dan van de niet-robuuste data die we hebben over de Vroege IJzertijd.

Lees verder “Na de Zeevolken (1)”

De rand van de oude wereld: Al-‘Ula

De omgeving van Al-‘Ula

Zoals u wellicht weet, proberen de Arabische oliestaten zich aan te passen aan een wereld waarin de petroleumdollars niet langer als vanzelf binnenstromen. Men investeert in groene technologieën, zet in op scholing, ontwikkelt filmstudio’s en haalt toeristen binnen. Saoedi-Arabië heeft het noordwesten, dat grenst aan Jordanië en de Rode Zee, aangewezen als ontwikkelingszone. Daar strekt de Al-‘Ula-oase zich uit over een lengte van ongeveer veertig kilometer. Althans, dat heb ik gelezen; ik ben nog nooit in Saoedi-Arabië geweest. In elk geval is het gebied weliswaar droog, maar zijn er flash floods; wie dammen, qanats (ondergrondse waterleidingen) en cisternen bouwt, kan het water goed beheren en boomgaarden aanleggen. Denk aan palmbomen.

Dedan / Lihyan

Binnen de oase zijn diverse nederzettingen, die zich in de Vroege IJzertijd ontwikkelden tot het vroege koninkrijkje Dedan. De voornaamste nederzetting is geïdentificeerd bij Al-Khuraybah. Het is hetzelfde proces als waarmee in het noorden Edom, Moab, Ammon, Juda en Israël ontstonden. Hoewel onze informatie beperkt is, zijn diverse monumenten geïdentificeerd, zoals de tempel voor Dhu Ghaybah, de god van het water en de landbouw. De inscripties zijn geschreven in een alfabet en een taal die we Dedanitisch noemen. De Arabische taal arriveerde pas later.

Lees verder “De rand van de oude wereld: Al-‘Ula”

Uitslag van de poll

De onderwerpen, geordend naar populariteit (klik=groot)

Een paar dagen later plaatste ik hier een poll waarin ik vroeg naar wat u het interessantst vond aan de oude wereld. De uitkomst past goed bij al langer waarneembare trends, maar bood één verrassing. Daarover straks meer. Ik vond het daarnaast leuk dat zoveel mensen zeiden dat ze op mijn blog komen om, naast hun eigen voorkeuren, “buiten het eigen kringetje te lezen en te leren” (zoals mijn vaste correspondent RV het verwoordde).

Wat is de Oudheid?

Eén vraag: hebben andere culturen, andere werelddelen geen Oudheid? Antwoord: de Oudheid is de periode waarbij we, anders dan in de Prehistorie (waarvoor we alleen archeologisch bewijs hebben), geschreven bronnen hebben maar, anders dan voor de Middeleeuwen te weinig bronnen hebben om echt geschiedenisonderzoek te doen. Het is de periode tussen pakweg 3000 v.Chr. en 650 na Chr., of eventueel 800 in de westelijke periferie. Europeanen associëren zich traditiegetrouw met het Nabije Oosten, waar de Europese monotheïsmes wortelen, en het “klassieke” Griekenland en Rome.

Lees verder “Uitslag van de poll”

Gouden Vrouwen in Rhenen

Mijn laatste blogje in de Week van de Klassieken kan natuurlijk alleen maar gaan over de Late Oudheid. In het Engelse taalgebied is die periode (van pakweg Constantijn tot Karel) ook wel aangeduid geweest als “Dark Ages”, wat niet wilde zeggen dat het een deprimerende tijd was, maar dat onderzoekers beschikten over weinig geschreven bronnen. Lange tijd vormden die immers onze voornaamste bron van informatie.

Zo’n zwart gat trekt onderzoek aan. Dankzij formalistische analyses begrijpen we de weinige teksten beter, maar het is natuurlijk vooral de archeologie die ons verder helpt. Onderzoekers als Chris Wickham hebben de contouren geschetst van een tijdperk, “Late Antiquity”, dat door de bronnenschaarste weliswaar behoort tot de Oudheid, maar een heel eigen karakter heeft. Recente exposities waren “Gouden Middeleeuwen” in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden en “Crossroads” in het Amsterdamse Allard Piersonmuseum. Ze benadrukten de internationale contacten en de rijkdom van de elite. Voor de gewone man kunt u terecht bij Erve Eme in Zutphen.

Lees verder “Gouden Vrouwen in Rhenen”