
[Dit is het tweede deel van een gastbijdrage over de vervalsingen van Pseudo-Isidorus. Het eerste deel vindt u hier.]
Het onderzoek
Toen het hele scala aan vervalsingen, en met name de valse decretalen, in de negende eeuw in omloop kwam, fronsten sommige Frankische geestelijken wel hun wenkbrauwen. De echtheid van afzonderlijke decretalen zou ook later nog ter discussie staan. Het was echter de calvinistische geleerde David Blondel die begin zeventiende eeuw Pseudo-Isidorus definitief als vervalser ontmaskerde. Hij toonde aan dat de decretalen letterlijk citeerden uit veel latere teksten. In de negentiende eeuw verscheen de eerste wetenschappelijke editie van de decretalen.
Twintig jaar geleden kreeg het onderzoek naar Isidorus Mercator en Benedictus Levita een nieuwe impuls. De jong overleden Duitse historicus Klaus Zechiel-Eckes had namelijk in de nationale bibliotheken van Parijs en Sint Petersburg enkele negende-eeuwse handschriften ontdekt die door de vervalser gebruikt waren. De handschriften waren afkomstig uit de bibliotheek van het klooster Corbie nabij Amiens en bevatten, onder andere, een Latijnse vertaling van de akten van het concilie van Chalcedon (451) en de Historia Tripartita, een Latijnse vertaling van een samengestelde Griekse kerkgeschiedenis.
De vervalser had in de marge van deze teksten door middel van glossen, korte aantekeningen, aangegeven welke tekstdelen in de decretalen en capitularia verwerkt moesten worden. Naast de ‘N’ met punt erboven (Nota) gebruikte de glossator ook marginale interpunctie, letters en korte aanwijzingen als usque hic (“tot hier”) om aan te geven welke passages er in de vervalsingen verwerkt moesten worden.
De glossator had bijzondere interesse in alles wat met concilies, de kerkelijke rechtsgang, veroordeelde bisschoppen en de rol van de paus te maken had. In zijn artikel “Ein Blick in Pseudoisidors Werkstatt” uit 2001 illustreerde Zechiel-Eckes dit aan de hand van een decretale die op naam gezet was van paus Julius I. Pseudo-Isidorus had hiervoor de Historia Tripartita geraadpleegd over de afzetting van de kerkvader Athanasius, zo bewezen de nota-tekens. Pseudo-Isidorus was vooral geïnteresseerd in de rol van concilies en in paus Julius, die Athanasius steunde.
De vervalser gebruikte de aantekeningen ook voor andere decretalen en capitularia. Hij bleek telkens kleine stukjes tekst uit zijn bronnen te kopiëren die hij dan in mozaïekvorm in zijn eigen teksten verwerkte.
Zechiel-Eckes wees ook een verdachte aan, de geleerde monnik van Corbie Paschasius Radbertus. Radbertus was een vurig verdediger van zijn abt Wala, die de kant van keizer Lodewijks tegenstanders had gekozen. Zechiel-Eckes plaatste de vervalsing halverwege de jaren ’30 van de negende eeuw toen enkele bisschoppen de wraak van Lodewijk moesten vrezen.
Radbertus’ auteurschap en de vroege datering van de vervalsingen zijn echter niet onomstreden. De eerste aanwijzingen voor het gebruik van de vervalste teksten dateren pas van na 850. De decretalen werden toen gebruikt in de conflicten tussen aartsbisschop Hincmar van Reims en enkele van zijn bisschoppen.
Eric Knibbs, onderzoeker en beheerder van een website over Pseudo-Isidorus (met voorlopige nieuwe teksteditie), vermoedt dat het hele complex bedoeld is als eerherstel voor Ebbo van Reims die in 841 het bisdom Reims voor de tweede keer verloor, namelijk aan Hincmar. Hincmar verklaarde al Ebbo’s wijdingen van geestelijken ongeldig, een ingrijpende maatregel die het ressentiment tegen hem alleen maar aanwakkerde. Eén van de bisschoppen met wie Hincmar in conflict kwam was Rothad van Soissons. Die trok vervolgens met de valse decretalen onder de arm de Alpen over om zijn zaak bij paus Nicolaas I te bepleiten. Vanaf dat moment zouden de ideeën van Pseudo-Isidorus ook buiten hun oorspronkelijke context weerklank vinden.
[Dit was een gastbijdrage van Adriaan Gaastra. Dank je wel Adriaan!]
Uiteindelijk is de ganse vervalsingssaga eens te meer veroorzaakt door de starre houding van de clerus. Van welk gezindte ze ook moge zijn, godsdienst, en zijn “verdoemnis” voor de ketters, is eeuwenlang (en nog steeds) een uitgelezen middel geweest om de “kudde” onder de knoet te houden. Het is dan ook begrijpelijk dat zulke vervalsingen het licht zagen
Voor de liefhebber van sappige samenzweringstheorieën is dat inderdaad heel begrijpelijk. Voor de rest van de mensheid is het verband tussen “onder de knoet houden” (wat immers in 2000 jaar nooit behoorlijk gelukt is) en “vervalsingen” (aan het licht gebracht door een vroege calvinist, ie iemand die blijkbaar toch niet “onder de knoet” zat) ongeveer zo helder als een moddersloot.
Prima bijdrage! Maakt toch wel benieuwd of dat zo ongeveer de maat was, dan wel de tijdgenoten scrupuleuzer werkten.
Wat zou een Umberto Eco hier trouwens van gesmuld hebben.
Ik denk dat dit toch de meest scrupuleuze vervalsing is van de middeleeuwen. Wel is het dom om sporen achter te laten. Dat had de auteur van de donatie van Constantijn toch beter door.
Het is wel de meest grootschalige en meest geleerde van alle middeleeuwse vervalsingen.