
“Maar als ik er nu van houd om op mijn oude dag achter de geraniums te zitten?” Het was Jaap ten voeten uit. Een kalme man, die blij was dat hij zijn pensioen had bereikt. Iemand die heel erg was gesteld op zijn rust. Niets was hem een grotere gruwel dan de reclameslogan uit die tijd dat je toch niet moest denken aan een rustige oude dag.
Niet dat hij passief was. Hij volgde cursussen – zo leerde ik hem kennen – en deed mee toen we een toneelstuk speelden. Hij gaf Nederlandse les aan een Portugese immigrante. Hij zong in het kerkkoor. Hij las de manuscripten van mijn boeken na op taalfouten. Ik heb veel geleerd van de man die zijn leven lang heeft geschreven voor de Katholieke Illustratie, de Nieuwe Revu en de Margriet. Jaap was gelukkig als hij bezig was met taal.
Dat was maar goed ook, want zijn leven was niet gemakkelijk. Hij was al heel jong toen zijn vader overleed. Tijdens de Duitse aanval op Rotterdam werd het huis verwoest waar hij en zijn moeder woonden. Hij had herinneringen aan het bombardement op Rotterdam en aan de Hongerwinter. Hij wilde toetreden tot een kloosterorde, maar moest erkennen dat het leven daar te zwaar voor hem was. Hij kreeg problemen met de drank. Hij heeft zijn leven lang voor zijn moeder gezorgd, die steeds zieker werd.
Ik denk dat hij ook worstelde met homoseksuele gevoelens. Tegenwoordig zijn die bespreekbaarder dan destijds, maar ik denk dat als Jaap jonger was geweest, hij er evengoed mee in de knoop zou hebben gezeten. Daarvoor was hij iets teveel een tobber. Religie was voor hem een houvast, maar zoals bekend is de katholieke kerk steeds conservatiever geworden. De oude volkskerk, die Jaap zou hebben kunnen steunen, was er niet langer. Toen hij werd begraven, werd de dienst niet geleid door de eigenlijke pastoor, maar door een geestelijke met wie Jaap het nog goed kon vinden.
Acht jaar geleden was hij mee toen ik een rondreis over Sicilië organiseerde. Hij was gelukkig. Ik herinner me hoe we voor de deur van het hotel in Syracuse samen een sigaretje rookten. De volgende dag ging hij op eigen gelegenheid naar de kerk van de Madonna der Tranen, die hij al had willen bezoeken sinds hij daarover in de Katholieke Illustratie een stukje had geschreven. Later genoot hij van de mozaïeken van Piazza Armerina, maar klaagde over pijn op zijn borst. Ik zei hem dat hij in het volgende hotel, in Agrigento, een dokter moest consulteren. “Ach, het is maar geklaag van een ouwe lul.”
We hebben bij het museum van Gela voor de laatste keer samen een sigaret gerookt. Hij had het mooi gevonden. We stapten in de bus, en hij ging achterin zitten, bij enkele vrienden. Iemand gaf hem nog een snoepje, stelde een vraag, kreeg geen antwoord, draaide zich om, en zag dat Jaap onderuit was gezakt. Een hartaanval. Dood in tien seconden. Alsof God, in Zijn milde genade, aan Jaap een dood gunde zonder lang lijden.
Ik schrijf deze woorden acht jaar later. Ik ben opnieuw in Syracuse en ben vanmorgen naar de kerk van de Madonna van Tranen geweest. Daarna zijn we wezen lunchen en bij toeval belandden we in het restaurant aan de haven waar hij op zijn laatste avond dineerde. In gedachten zag ik hem weer zitten en hoorde ik hem lachen. En ik weet zeker dat hij nu ergens rust op een wolkje, een sigaretje rokend, zittend achter de geraniums.
Het is hierom dat ik zo van je stukjes (en andere teksten) houd, mijn beste Jona. Hartelijk dank voor dit portret van iemand die ik niet ken, maar nu dus wel een beetje.
Ontroerend,ook (of misschien omdat) je over een onbekend iemand spreekt.Behalve een begenadigd blogger ben je een goede vriend.Dank je.
Je schets werkelijk een prachtig beeld van Jaap, Jona.
Mooi stukje!