In de late jaren negentig zette ik voor de Vrije Universiteit een college theorie op. Een zinloos project: de archeologen kwamen hun toezeggingen niet na en toen ik, na de klus waarvoor ik in dienst was genomen, in mijn vrije tijd de benodigde archeologieteksten had geschreven, werd het onderwijsprogramma gewijzigd. Zeker een derde van de teksten is nooit geschreven; die zouden erg hebben geleken op Rens Bods Vergeten wetenschappen, dat ik u graag aanraad.
Om me na het onvoltooide-maar-wellicht-ooit-toch-af-te-ronden project enigszins binnen de sfeer van de VU te houden, droeg de hoogleraar oude geschiedenis me voor om bij het HOVO te gaan werken, waar ik dan lessen zou geven over de eerstejaarssyllabus. Zo belandde ik in de wereld van jonge academici die volgens de flexwet een vaste aanstelling hadden moeten krijgen maar die niet kregen. Uiteindelijk tekenden de Letterendecaan en ik zowaar een contract, waarna de directeur het document door de shredder liet halen. (Toen de VU-juriste daarvoor later excuus maakte, bleek ze zich zó goed in de zaak te hebben verdiept dat ze in haar feitenverslag drie arbeidscontracten verwisselde.)
Om het extra lastig te maken eiste de Belastingdienst dat ik aangifte deed alsof ik in loondienst was. De VU erkende dat niet en dat was het einde van mijn academische loopbaan. Later zou de positie van jonge academici beter worden geregeld, maar op dat moment zat ik klem in een conflict tussen een Belastingdienst die zich hield aan de UWV-regels en een universiteit die meende boven de wet te staan.
Ik vertelde dit op een dag aan een HOVO-cursist met wie ik al langer vriendschappelijk omging, George Lamp. Die had weinig tijd nodig om te concluderen dat ik stuurloos was geworden en nodigde me uit om eens bij hem te praten over mijn toekomst. Hij woonde niet ver van de universiteit, schitterend. Elke keer als ik bij hem langs kwam, genoot ik weer van het uitzicht. Hij maakte dan koffie voor me en dronk zelf een jenevertje, netjes bijhoudend hoeveel hij dronk. Dat was veel, maar hij had het van zichzelf geaccepteerd en leek ermee te kunnen omgaan.
Hij gaf me een paar nuttige adviezen, maar ik kon hem niet uitleggen dat zijn plan om tot elke prijs aan de VU te blijven werken, onuitvoerbaar was. Het was een lang verhaal over de eisen van de Belastingdienst en op een bepaald punt haakte hij af. Ik ben ook niet de beste in het uitleggen van financiële zaken. Zijn belangstelling bleef echter bestaan en hij keek met een combinatie van interesse en bezorgdheid naar de oprichting van het schooltje waar ik nu nog steeds les geef. We voerden veel telefoongesprekken, die hij steeds afrondde met “See you later, ouwe makker.”
George slaagde erin me op een bepaalde manier bij de les te houden. Wat deed ik nu het liefst? “Ik leg graag dingen uit.” Kon ik dat op een andere manier doen dan voor de klas? “Ik ben een website aan het opzetten.” Van internet wist hij niet zo veel, maar waren er andere manieren? “Ik wil een boek schrijven over Alexander de Grote.” Daarbij kon hij me helpen. Hij had gewerkt in de reisbranche – naar eigen zeggen was hij een keiharde zakenman geweest – en zorgde ervoor dat ik de Macedonische veldtocht naar het Verre Oosten kon nareizen.
Dat is nu tien jaar geleden. Hij was niet bij de presentatie van het Alexanderboek, want die was ’s avonds en hij bleef dan liever thuis. Ik bleef hem opzoeken, maar het contact verwaterde. Het kwam deels doordat hij alleen in de ochtend mensen ontving, wat voor mij steeds moeilijker werd; het kwam deels doordat ik het gierend druk had; en het kwam deels doordat hij uiteindelijk niet begreep wat ik aan het doen was, zodat de gesprekken wat doelloos werden. Het was niet fijn steeds het verwijt te krijgen dat ik bij de VU had moeten blijven werken en, als ik probeerde uit te leggen dat het conflict anders in elkaar stak dan hij meende, het punt te bereiken waarop hij afhaakte. Van mijn liefde voor het Midden-Oosten begreep hij ook maar weinig. Ik ben na de publicatie van Oorlogsmist nog een keer of drie bij hem langs geweest, maar ons contact liep af.
Een paar maanden geleden belde hij me. Ik herkende zijn stem meteen, wat hij leuk vond, zoals hij het ook leuk vond dat ik hem mijn boeken was blijven sturen. Minder leuk was dat hij vertelde dat hij doodziek was en het niet lang meer zou maken. Hij wilde me nog eens zien en nodigde me uit. “See you later, ouwe makker.”
Het huis was nog even mooi als altijd. Het werd een prettig gesprek en ik heb hem over het conflict met de VU niet meer tegengesproken. Hij vertelde dat hij nog wat voor me wilde doen en noemde een bedrag dat hij wilde schenken. Zo kon ik een oud plan uitvoeren: het oprichten van een stichting om te bevorderen dat informatie over de Oudheid beter werd overgedragen. Ik heb hem een paar keer gebeld om hem op de hoogte te houden en hij belde ook terug, maar we hebben geen afspraak meer gemaakt.
Ik had het echt druk met het oprichten van de stichting, ziekenhuisbezoek, onderwijsverplichtingen en wat dies meer zij. Het leidde tot koddige gesprekken, zoals die keer toen ik in een donderende storm met Libanese gasten over het strand van Castricum liep en probeerde een telefoongesprek te voeren. Ik heb me ook onvoldoende gerealiseerd hoe snel het einde voor hem naderde, hoewel hij meer dan eens heeft gezegd een eendagsvlieg te zijn geworden. Ik heb het gehoord maar niet begrepen.
Begin januari had ik weer tijd en belde ik hem om snel een afspraak te maken. De stichting was opgericht en ik had eindelijk iets om te tonen. Ik sprak zijn antwoordapparaat in en hij belde twee dagen later terug. Hij verweet me dat ik hem nooit een bloemetje of een fles jenever had gestuurd. Het gesprek eindigde niet met het vertrouwde “see you later” en we hebben elkaar inderdaad niet meer gezien. Hij overleed op vrijdag 17 januari.
Ik wilde hem mijn dankbaarheid laten merken door hem iets te laten zien, hij wilde een bloemetje. Het misverstand toont hoe we elkaar nooit echt hebben begrepen. Het heeft echter nooit afgedaan aan de wederzijdse sympathie. Dag ouwe makker.
Je vergist je, Jona. Niet uitleggen is je sterkste kant, maar een verhaal vertellen dat raakt.
Mijn schoonvader heeft niet lang meer dus ik weet hoe snel zoiets kan gaan – plannen maken heeft vaak weinig nut meer in het harde licht van de realiteit. Maar gezien jullie wederzijds onbegrip op bepaalde punten denk ik dfat je het toch best lang hebt volgehouden?
Wanneer ik zo jouw stukje lees, dan geloof ik dat jullie elkaar heel erg graag zagen, en als George intussen nog leeft: zien.En wellicht begreep/begrijpt hij jou beter dan je denkt want zeg nu zelf: welke harde zakenman zou meermaals zijn beurs open trekken om dingen te financieren die toch ver van zijn bed zijn? Zou jij dat doen als ie iemand niet graag hebt? Ik kan de man best wel begrijpen: van zijn kant bezien ben je niet attent voor hem geweest. In zijn plaats zou ik ook heel boos op jou zijn, Jona. Die George is boos omdat ie van je houdt; anders doet een mens zoiets niet. Je probeert het een en ander hierboven wel te plaatsen (te druk met je werk) maar diep vanbinnen weet je ongetwijfeld dat je met hem te kort door de bocht bent gegaan. Met die passus “Het misverstand toont hoe we elkaar nooit echt hebben begrepen” geef je hem nu toch wel heel eenvoudig op na zoveel jaren vriendschap. Je schreef wel een heel ontroerend stukje over hem maar ik geloof er niets van dat hij dit gebaar zal appreciëren; misschien leest ie het zelfs niet eens. Wat ik jou ten stelligste zou willen aanbevelen: bel hem niet maar ga morgenochtend gewoon naar hem toe; neem een goede fles jenever mee en wat koffiekoeken en vraag hem om vergeving. Je schreef het zelf: hij is een eendagsvlieg; veel tijd rest er wellicht niet meer voor hem. Het zal het meest ontroerende zijn wat je dit jaar zal doen. En je zult het je na zijn dood niet beklagen dat je het hebt gedaan. Doe het dan echter niet alleen voor hem, doe het ook voor jezelf zodat je jezelf ook graag zult blijven zien. Vanwege een ervaringsdeskundige uit de Zuidelijke Nederlanden.
Ik maak mezelf inderdaad verwijten.
Neem die verwijten dan in Gods naam weg en ga morgenvroeg stante pede naar hem toe! Neem van me aan dat je dat moeilijk gaat vallen – knikkende knieën terwijl je aanbelt – maar de opluchting achteraf Jona! Dat valt met geen pen te beschrijven! En je zult hem er heel gelukkig mee maken; diep vanbinnen weet je dat heus zelf ook wel. Weet dat “liefde koestert” en dat ze jou op haar beurt zal koesteren na die waarlijk heldhaftige daad. Denk morgen op weg naar George aan de heldhaftige basreliëfs van de Assyriërs waar je altijd zo mooi over schrijft en wees dan Assyriër. Doen Jona, gewoon doen!
Heb geen spijt en maak jezelf zeker geen verwijten! Ik kan je verzekeren dat George in heel zijn leven nooit ergens spijt van heeft gehad.