Laat de term gitaarheld vallen en iedereen noemt Jimi Hendrix, Eric Clapton en wellicht nog zo’n paar. De Ier Rory Gallagher wordt eigenlijk nooit genoemd. Als tiener kwam ik zijn naam tegen bij recensies van zijn concerten, eind jaren 1970. In de jaren negentig kon ik op zaterdagnacht (eigenlijk zondagochtend) op de WDR naar uitzendingen van Rockpalast kijken en die maakten grote indruk.
Voor een biografie kunt u googelen. Bovendien vind ik het lastig om een speelstijl te omschrijven. Daarom link ik eerst naar een fabelachtig optreden:
Dat is geen solo in het midden, dat is een duet, op een wijze die Cream (d.w.z. met Clapton) nooit voor elkaar heeft gekregen. Dit is overigens geen kritiek op Clapton; ik wil benadrukken hoe bijzonder het spel van Gallagher was. Elke noot is raak. Hij speelt niets teveel. Met name tijdens de eerste twee coupletten is zijn spel uiterst minimaal. Geleidelijk en moeiteloos worden de noten moeilijker, de muziek complexer. De luisteraar heeft dat niet echt door, want altijd blijft zijn techniek in dienst van de muziek in plaats van andersom. Bruce en Gallagher vullen elkaar perfect aan en scheppen volledige transparantie, het volstrekte tegendeel van de Wall of Sound. En bedenk: Gallagher was in de nadagen van zijn carrière. Dus hoe zat dat op het hoogtepunt?
Afgezien van zijn jeugd kunnen we vier, misschien vijf fases onderscheiden.
1
Gallagher begon als een pure bluesrockgitarist, net als Fleetwood Mac (met Peter Green), Free, Ten Years After (om me tot de Britten te beperken) in navolging van Hendrix en Cream. Dit duurde ongeveer tot 1975. Dat is dus inclusief de periode met zijn band Taste, enigszins bekend van het optreden tijdens het festival Isle of Wight 1970. Hoewel deze band een zekere reputatie heeft vind ik hen ronduit saai en dat geldt ook voor de eerste paar albums van Gallagher onder zijn eigen naam.
Ja, hij en zijn bandmaten kunnen spelen. Dat spreekt vanzelf in dit genre en in die tijd. Maar voor mij is dat niet genoeg, ik wil ook goed geschreven liedjes. Waar zijn de riffs? Voor de leek: denk aan het beroemde thema van Satisfaction van The Rolling Stones of aan de eerste riff aller tijden van You really got me van The Kinks. Waar zijn de melodieën, zowel voor de zang als in de gitaarsolo’s? In het geval van Gallagher was ervaring een goede leermeester, want op Tattoo uit 1973 lukt hem dat allemaal wel.
2
Daarna volgde een korte periode van transitie. Zo nam Gallagher het soulliedje I take what I want op, geschreven door onder andere Isaac Hayes en gezongen door Sam and Dave. Het fijne van transities is dat artiesten meestal elementen toevoegen aan wat ze al deden. Dat betekent dus een verrijking. Vanaf 1975 maakte Gallagher geen pure bluesrock meer, maar streefde naar een mix met hardrock. Een jaren-zestig-soul gespeeld als hardrock, wordt u daar ook nieuwsgierig van?
De stap is opmerkelijk, want de vier succesrijkste pioniers van dat genre (Led Zeppelin, Black Sabbath, Deep Purple en Uriah Heep in chronologische volgorde) waren al uitgekakt. Zij behoorden tot de dinosaurussen die door de punk werden weggevaagd – denk aan de Sex Pistols en om JonaL een plezier te doen aan The Clash en The Ramones. Gallagher had precies nul komma niks met dit genre van doen, behalve dan dat poprock van nature beperkt genoeg is zodat alles en iedereen met elkaar in verband staat. Rene Froger heeft meer gemeen met death metal dan Messiaen met Monteverdi, maar dat terzijde.
Ook dit is typerend voor Gallagher: hij trok zich volstrekt niets aan van tijdelijke, modieuze verschijnselen. Dat leverde zijn tweede uitstekende studio album op, Calling Card uit 1976. Omdat Gallagher ook al weigerde singles uit te brengen waren zijn albums vanuit commercieel oogpunt vooral investeringen voor de lange termijn. Dat liep uiteindelijk nog aardig op.
3
Onvermijdelijk eindigde de transitie ermee dat de oorspronkelijke bluesrock naar de achtergrond verdween. Wat er de twee jaar ervoor bij kwam werd de kern van zijn muziek. Daarmee werden de liedjes weer oninteressant. Weg waren de riffs en de melodieën; wat wel voortging was de verfijning van Gallaghers gitaarspel. Wat overbleef kan getypeerd worden als arenarock, ware het niet dat Gallagher er nooit in slaagde net zo aantrekkelijk te zijn voor het grote publiek als succesvolle bands.
4 (en 5)
Na 1980 had Gallagher er blijkbaar genoeg van. Hij maakte in 1982 nog een puur bluesrock album. Hoe anachronistisch wil je het hebben? Niet alleen naar mijn gevoel was dit album het net niet. Mogelijk had dat te maken met de vereenvoudiging van de partijen die de ritmesectie moet spelen. Het is aantoonbaar dat vanaf 1975, een paar uitzonderingen daargelaten, de bas- en drumpartijen veel simpeler werden dan daarvoor gebruikelijk. Een voorbeeld is het licht komische The Devil made me do it (niet te verwarren met de hit van Golden Earring). De bas speelt nauwelijks meer dan twee noten en de drums beperken zich grotendeels tot backbeat (harde meppen op de tweede en vierde tel van de vierkwartsmaat).
Daarna beperkte Gallagher zich vijf jaar lang tot optredens; met zijn laatste twee albums ben ik niet goed bekend. Dat is dus eventueel fase 5.
Samenvattend: één goed puur bluesrock album, Tattoo, en één goed album in de overgangsfase, Calling Card. Dat is mager.
Live
Alleen is het belangrijkste aspect van Gallagher: zijn live-optredens. En dat is nog eens andere koek. OK, zelfs van het door fans hoog aangeslagen Irish Tour 1974 ben ik niet onder de indruk. De geluidskwaliteit kan er naar mijn smaak niet mee door en de band zou nog heel wat beter worden. Dat is op twee live albums te horen.
De eerste is schijf 1 van de BBC-Sessions, zorgvuldig gecompileerd door Gallaghers broer Donal. De meeste liedjes komen uit de transitieperiode en het sluitstuk Cruise on out, van kort erna. Hier vinden we Gallagher en co op hun best. De band heeft behalve op Cruise on out dezelfde samenstelling als op de twee genoemde studio-albums en dat is een groot voordeel. Ik ben het volledig met broer Donal Gallagher eens dat deze CD de definitieve versie van het liedje Calling Card biedt. Bijvoorbeeld de manier waarop Gallagher (i.e., Rory) “Watch out brother, be alert, whatever you do, don’t show that hurt” zingt is zo indringend.
Maar dan missen we nog een heel stel van Gallaghers beste liedjes. Die kwam ik in de jaren negen tegen op een obscure dubbel-CD genaamd Calling Hard. Op de Engelse Wikipedia is die te vinden onder de naam The G-Man Bootleg Series Vol.1. En dan heb ik het uitsluitend over CD-1. Die schijnen van een concert uit 1976 te zijn. De band was dus op zijn best. We vinden met één uitzondering de beste liedjes van Tattoo alsook twee hoogtepunten van het album Calling Card, namelijk Do you read me en Secret Agent.
Zelfs dan ontbreken er helaas nog twee klassiekers. De enige klassieker die volledig profiteert van de pompeuze arenarock benadering, te vinden op Stage Struck uit 1980, is Moonchild, dat er in slaagt tegelijkertijd agressief en melancholisch te zijn. Helaas is er op YouTube geen bevredigende versie te vinden met d’Ath op drums en Martin op piano. Die zou wellicht nog beter zijn.
De andere is de bluesballade Million Miles Away, oorspronkelijk van Tattoo; melancholischer kun je het niet krijgen. Mijn favoriete versie is uit 1977. Dus eindig ik zoals ik begon, met een link:
Want ik besef dat deze twee video’s meer recht doen aan Gallagher dan al mijn woorden. Next time for something completely different – de atonale Rus Nikolai Roslavets, oftewel waarom bolsjewisme een ramp was.
[Op mijn uitnodiging om met enkele gastbijdragen dit tot een coronavrije ontmoetingsplaats te maken, ging ook Frank Buisman in. Dank! Meer gastbijdragen zijn welkom.]
De eerste rif aller tijden is in Marokko te vinden…😇
En als we het over gitaren hebben, was het pa-pa-pam van Concerto d’Aranjuez ook eerder.😎
Het zal best aan mij liggen, maar je moet volgens mij van dit soort…klanken houden om dit stukje op waarde te kunnen schatten. En aangezien dit soort progrock of hoe het ook heten mag (wat mij betreft) nogal beperkt in zeggingskracht is, ontgaat het belang ervan mij eerlijk gezegd volkomen.
Ik had nog nooit van Rory Gallagher totdat ik de DVD van the Isle of Wight kocht. Ik zou de rif van Sinner Boy wel als erg herkenbaar beschrijven en dit nummer zorgde dan ook dat ik op zoek ging naar meer albums. Walk on hot coals is mijn favororiete live nummer, maar dat is wel meer richting blues rock.
Beide zijn uit fase 1.
Vergeleken met Sinner Boy geef ik de voorkeur aan (de live versie van) Who’s that Coming, oorspronkelijk van Tattoo en te vinden op Calling Hard. Betere riff, betere zangmelodie, betere slide solog.
De vergelijking klopt niet, klassieke muziek maakt geen gebruik van riffs. Poprock maakt immers gebruik van wat in klassieke muziek een taboe is: herhaling. Een riff is een herkenbaar thema dat tig keer herhaald wordt en aldus het fundament van een compositie is.
Vergelijkbare thema’s in klassieke muziek (de eerste vier noten van Beethoven’s Vijfde zijn een uitstekend voorbeeld) worden altijd gebruikt als startpunt voor ontwikkeling.
Progrock is een ander genre; Gallagher was nooit progressief. Het spectaculairste voorbeeld van progrock is Gentle Giant. Knots is een spectaculair voorbeeld van de Hoketus techniek:
https:// www. youtube.com/ watch?v=mI8dBOIuG9I
De fuga beheersten ze ook, gegeven On Reflection:
https:// www. youtube.com/ watch?v=z6WSLG5r-wE
Gentle Giant is poprock voor liefhebbers van klassieke muziek die onterecht denken dat poprock “beperkt in zeggingskracht” is. Dat is het niet, maar ik heb precies hetzelfde met jazz, dus ik zal u er niet om bekritiseren.
Van ‘poprock’ had ik nog nooit gehoord, dus ik blijf graag buiten elke discussie daarover. Maar dat in klassieke muziek (daar weet ik dan wel weer wat van) herhaling taboe zou zijn, is absouut onjuist; het tegendeel is waar. Ik begrijp dat een ‘riff’ een ‘herkenbaar thema dat tig keer herhaald wordt’ is; welnu: in de klassieke muziek is dat al 1000 jaar een heel gebruikelijke compositorische bouwsteen.
Ik moest even denken aan de bolero van Ravel. Een beetje kapotverarbeidsvitaminiseerd natuurlijk – maar over herhaling gesproken.
De Bolero is ook een goed voorbeeld dat mijn punt illustreert. Het thema van de Bolero is geen riff. Elke keer dat het herhaald wordt is het arrangement anders; dat is juist het punt van de compositie. In de voorbeelden die ik gaf – You really got me, Satisfaction, Politician, gebeurt dat helemaal niet.
Er zijn in poprock wel voorbeelden te vinden van thema’s die een vergelijkbare ontwikkeling doormaken. De klassieker Child in Time is voor ongeveer de helft Variaties op een Thema van It’s a Beautiful Day (en de wijze waarop is te danken aan de Bolero). Maar dat zijn uitzonderingen.
Oh, sorry – met poprock wil ik slechts aangeven dat het onderscheid tussen popmuziek en rockmuziek gekunsteld en overbodig is.
Wat herhaling betreft: zie mijn voorbeeld van het beroemde thema uit Beethoven’s Vijfde en wat ik daarover schreef. Ik kan alleen maar herhalen dat dat gebruikt wordt als beginpunt van een ontwikkeling en dat is in poprock hoogst ongebruikelijk.
Met “heel gebruikelijk” produceert u alleen maar een bewering; u geeft geen enkele empirische onderbouwing. Nou wil ik mij geen expert noemen (behalve dan tot op zekere hoogte ten aanzien van Tsjaikovsky en Mussorgsky, waar ik wel meer van weet dan de gemiddelde concertbezoeker), maar met alle grote namen ben ik wel enigszins bekend. Toch ken ik geen enkel voorbeeld van een klassiek thema dat zoals in Politician hierboven steeds weer herhaald wordt. Ook Concerto d’Aranjuez heeft dat niet.
U heeft me zowaar zover gekregen dat ik ‘You really got me’ weer heb beluisterd; de laatste keer moet minstens 50 jaar geleden zijn geweest. Wat daar, en blijkbaar elders ook, een “riff” heet, staat in de klassieke muziek bekend als ‘ostinato’. Als een “riff” een volkomen ongewijzigde herhaling is, dan is ‘You really got me’ niet zo’n sterk voorbeeld want de herhaling vindt ook plaats in verschillende toonsoorten en in wisselende arrangementen. Maar goed, ik kan me beter verre van rockpop houden. Niettemin en zoals gezegd, in de klassieke muziek is herhaling het tegendeel van taboe. De “riff” van ‘You really got me’ is functioneel en technisch gezien dus niet wezenlijk anders dan die van de 5e symfonie van van Beethoven: ook daar (bij van Beethoven) wordt een motiefje (even flauw: niet ’thema’, dat is wat anders) met grote regelmaat herhaald, soms op dezelfde, soms op een andere toonhoogte. Daar om- en soms doorheen gebeuren allerlei spannende dingen – net als bij The Kinks, zal ik maar zeggen. Zo krijgt een compositie een hechte structuur. De bekendste ostinato – ik ben nu toch aan het uitleggen;-) – is de basso ostinato, waar het motiefje in de bas(partij) ligt en niet regelmatig, maar zonder enige onderbreking talloze keren wordt herhaald. Even klassiek: Dido’s klaagzang uit Purcells ‘Dido and Aeneas’ is daarvan een mooi voorbeeld. Bekende vormen van de basso ostinato zijn de passacaglia en de chaconne, waarvan de Grote Bach adembenemende voorbeelden levert. Maar het Lied (zoals die van Schubert, bijv.) is natuurlijk ook een prachtig tegenvoorbeeld van de bewering dat in de klassieke muziek herhaling taboe zou zijn. Mag dit voorlopig dienst doen als empirische onderbouwing? Meer voorbeelden op aanvraag.
Mag je het ‘da capo senza coda’ bij een aria ook rekenen tot de ‘herhalingen’ in de klassieke muziek? Ik geef als voorbeeld Handel – G. Cesare in Egitto “Cara Speme” (Gezongen door M. Kozena) Zie: https://www.youtube.com/watch?v=it1LxEUP7AI
Ik ben een groot passief liefhebber van klassieke muziek (vooral opera), maar ik heb geen enkele muzikale opleiding gehad, wel solfège op de middelbare school. maar om de soms minimale variaties te horen tijdens een ‘da capo’ moet je een goed gehoor hebben. Er schijnt nog een derde aanwijzing te zijn aan het eind van de aria die herhaald moet worden, ik denk ‘senza variazione’, maar ik weet het niet zeker.’
Wat het Lied betreft, Schubert is inderdaad een prachtig voorbeeld: bvb. Das Wandern https://www.youtube.com/watch?v=GLnI2AEjKNY
Van de basso continuo, die zelfs in Monteverdi’s opera’s al gebruikt wordt, wordt gezegd dat hij zou passen in de ‘Affektenlehr’, d.w.z. dat hij de gemoedsstemming van de luisteraar zou bepalen. Maar is dat niet hetzelfde als de basso ostinato wat het effect betreft. Stel dat we alleen de muziek horen en niet de zang, dan zou het m.i. ook vrolijk stemmen.
Jij lijkt heel veel van klassieke muziek te weten, Gerard, vandaar deze vragen aan jou.
Dag Roger, ik probeer het. ‘Da capo senza coda’ (= herhalen vanaf het begin, zonder het slotgedeelte) is een aanduiding die ik alleen maar ken uit het strijkkwartet Apo Do van Mathias Spahlinger, en dat dateert nog van na The Kinks. Ik denk dat u doet op ‘Da capo al fine’ (= herhalen vanaf het begin tot waar ‘fine’ staat). Dat is de gebruikelijke aanduiding bij de aria-vorm waarop ze in de barok (1600-1750) dol waren. Ze hebben de structuur ABA hebben: B is dan het middengedeelte en A het eerste deel dat (na het middendeel) als slotdeel moet herhaald. Händel, Bach, Telemann: je kunt honderden voorbeelden van dat procedé vinden – en u had dus helemaal gelijk. De ‘minimale variaties’ in het herhaalde A-gedeelte die u soms bespeurt zijn meestal niet door de componist opgeschreven maar vrijheden die de zanger en/of instrumentalist zich ter plekke veroorlooft. Met ‘basso continuo’ bedoelen we de (instrumentale) baspartij van elk muziekstuk in de barok, en het is eigenlijk de meest kenmerkende karakteristiek van die periode. In de barokmuziek is, anders dan in de voorafgaande perioden, de baspartij het fundament van de muziek: daarop worden de harmonieën gebouwd (en The Kinks deden dat nog steeds). Monteverdi leefde in de overgangsperiode van Renaissance naar Barok, en schakelde inderdaad omstreeks 1600 over op de basso-continuostijl. Voor de duidelijkheid: de basso continuo (bc) is een bepaalde functie van de bal, evenals de basso ostinato dat is. In de barokperiode is er vrijwel altijd een bc, maar de basso ostinato is daarvan dan een onderafdeling, goed te horen in de befaamde canon van Pachelbel: https://www.youtube.com/watch?v=JvNQLJ1_HQ0 .
Voor eindeloze herhalingen in de klassieke muziek kun je natuurlijk ook goed terecht bij de minimal music. En voor wie daar moeilijk bij wakker blijft: in de symfonieën van Mozart en Haydn bestaat het derde deel bijna altijd uit: Menuet-Trio-Menuet, waarbij het menuet dus na het trio ongewijzigd wordt herhaald. En denk ook eens aan de ‘Leitmotive’, vanaf Bachs Johannespassion tot Wagners opera’s, waar hetzelfde motiefje steeds weer opduikt als eenzelfde personage (of situatie, of onderwerp) spreekt of ter sprake komt.
Dag Gerard,
Hartelijk dank voor je antwoord. Heel verduidelijkend!
Dat van ‘dal capo senza coda’ was een lapsus mijnerzijds. Ik weet niet hoe ik er toe kwam. Ik heb aan de hand van diverse boeken een lijstje opgesteld van de belangrijkste muziekterminologie (niet dat ik het altijd allemaal begrijp) en ik bedoelde inderdaad ‘dal capo al fine’. In ieder geval bevestigt jouw toelichting mijn indruk dat je een grote kennis van de muziek hebt.
De canon van Pachelbel is grandioos, ontroerend en melancholisch.
Mijn voorkeursmuziek gaat uit naar de Barokmuziek, inclusief opera (Haydn, Händel, Bach, Mozart), de Romantiek (o.a. Weber), de belcantoperiode (Rossini, Bellini, Donizetti) maar ook de wat latere romantiek (de Russen, Tsjechen, etc.). Eigenlijk houd ik ook van de meeste soorten klassieke muziek. Mijn motto is: geen dag zonder klassieke muziek.
Jouw opmerking over de ‘Leitmotive’ herken ik, zowel bij Bach als bij Wagner: hoewel ik de ideologische opvattingen van deze laatste niet deel, ben ik een groot liefhebber van zijn muziek. betreft. Wat ik ook heel vaak zie is dat je vaak in een ouverture de verschillende Leitmotive van de hele opera kunt horen.
Nogmaals, dank voor je verhelderende antwoord.
Roger
In Bach zit toch ook wel wat herhaling, hoor. Ruht wohl uit de Johannespassie, om maar één prachtig voorbeeld te noemen.
Je bedoelt het Rif gebergte?
En wat een geweldige bassist is die Jack Bruce.
Meer van dit !
Dat zult u of iemand anders dan moeten doen, want ik wil het niet steeds over hezelfde soort onderwerp hebben.
Volgens mij heb ik ‘m ooit live gezien op Pinkpop in 1991, ik was het alweer vergeten, sorry, Rory. In hetzelfde jaar zag ik John Lee Hooker op North Sea Jazz en later BB King en weer op North Sea Jazz Albert Collins, Albert King en Buddy Guy. Die ouwe bluesmannen, daar kan niemand tegenop.
Nou, vooruit dan maar. Buddy Guy samen met de enige Engelse band die echt de blues kan spelen gefilmd door de fantastische Martin Scorsese.
https://youtu.be/yVj8Sh4phzM
Kom op Frans, de hoofdredacteur heeft gevraagd om inhoudelijke artikelen over van alles en nog wat. Schrijf een stuk over deze concertregistratie!
Holy fuck. Ik dacht eerst echt dat alleen stukken over de klassieke oudheid welkom waren. Hier moet ik echt even op gaan zitten broeden.
Uiteraard! Dit stuk heeft me al twee dagen gekost; mijn stuk over Roslavets zal nog meer tijd nemen, omdat ik zijn composities opnieuw moet beluisteren.
Grote dank voor deze niet-wetenschappelijke maar uitermate inspirerende bijdrage. Guitars go viral, en deze oudere verliest prompt alle gevoel van kwetsbaarheid. Ik heb er lekker geen mening over, maar geniet gewoon.
White man blues.
Met Cuby + Blizzards en John Mayall mijn introductie in de pubertijd.
Gezien op een muur in Cork (lang de woonplaats van Rory Gallagher):
‘How does it feel to be the greatest guitarist in the world? I don’t know, go ask Rory Gallagher.’
—Jimi Hendrix
Als ik het goed hoor en zie speelt op A Million Miles away Jon Lord op het orgel.
Daar is een variatie op. Dezelfde vraag zou zijn gesteld aan Eric Clapton, die antwoordde: “I don’t know, you better ask Prince.”
De drummers worden niet bij naam genoemd, jammer
Ik vind zijn live album Stage Struck uit 1980 het meest toegankelijk. Melodieuze songs, gevarieerder dan alleen die anno 2020 toch wel wat verouderde uitgekauwde blues-opvatting uit de jaren 60-70. Energiek gespeeld, goed gitaarwerk. Kies wel de geremasterde versie uit 2017 want de originele uitgave uit 1980 klinkt als een kartonnen doos.
Interessante en voor mij zeer leerzame blog, Frank. Nodigt uit tot verdieping van mijn kennis.
De muziek van Rory Gallagher vind ik zeer aantrekkelijk. Mijn kennis van de popmuziek is een à twee decennia geleden blijven stilstaan. Af en toe doe ik nog een ontdekking zoals Queen, maar daar blijft het bij. Ik hou meer van klassiek (alle perioden), jazz (R & B, vooral de Chicago-sound) en ‘ wereldmuziek’ zoals de fado.
Wat die gitaar-riffs betreft vraag ik mij af of de Kinks echt de allereersten waren om die toe te passen. Er staan op internet een aantal lijstjes die rankings van de beste ‘riffers’. Maar ja, die lijstjes zijn ook maar subjectief.
De Chicago bluesmen zoals Muddy Waters (met Mannish Boy en Hoochie Coochy man) , Howlin’, Woolf, T-Bone Walker( Goin’ to Chicago), Sister Rosetta Sharpe en vele anderen pasten deze techniek al in de jaren vijftig of eerder toe. Veel van die Chicago bluesmen waren vroegere cotton pickers uit het zuiden die naar de grote steden in het Noorden trokken. Zo ontstonden de urban blues en dit repetitieve van de zang is blijven bestaan. Zij hebben een grote invloed op de Stones en anderen jongere groepen zoals de Kinks gehad. De Stones hebben zelfs samen met Muddy Waters Mannish Boy gezongen. Je zou er ook nog Chuck Berry aan toe kunnen voegen. Dit zul je natuurlijk allemaal wel weten. Maar toch, te latere riffers moeten in dit perspectief geplaatst worden.
Ik citeer Wikipedia over Muddy Waters:
“In 1958 reist hij naar Groot-Brittannië waar hij het Engelse publiek overdondert met zijn elektrische blues. Ook zijn optreden op het Newport Jazz Festival in 1960 waar hij een bloedstollende versie van Got my mojo working brengt, zal het overwegend blanke publiek weten te overtuigen. In de vroege jaren zestig pikken de Britse beatgroepen zijn sound op: bands als The Rolling Stones (genoemd naar zijn vroege hit), The Pretty Things of John Mayall’s Bluesbreakers vormen het doorgeefluik voor de blues voor een hele generatie blanke jongeren. Muddy Waters’ invloed op de rock is niet te onderschatten.”