Een ander soort Week van de Klassieken

1.

Breestraat 113, Leiden

Tijdens de Week van de Klassieken 2012 verzorgde ik een lezing in het Rijksmuseum van Oudheden. In de trein naar Leiden las ik het nieuws dat een afbeelding was gevonden van een topless gladiatrix. Mijn ergernis over deze trivialiteit nam nog toe toen ik even later in de Breestraat de onbenullige gedenksteen zag voor J.J. Scaliger. Fe geleerde die de aanzet heeft gegeven tot de secularisering van het Europese wereldbeeld, wordt er gereduceerd tot iemand die wat talen beheerst.

Dit  illustreert het verschil tussen wat oudheidkunde lijkt en wat ze is. Als ze in het nieuws komt, is het altijd met beuzelarijen: de vloek van de farao, krijgszuchtige Spartanen of Mozes op de berg. En gladiatoren dus, al dan niet topless. Zo lijkt de Oudheid triviaal, terwijl ze dat niet is. Oudheidkundigen hebben aan de wieg gestaan van de Verlichting en hielpen de Europese cultuur vormen. Toch schrijft de pers erover als over een vakgebied zonder belang.

Het is daarom niet vreemd dat staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra aangeeft het belang niet te begrijpen van musea vol oude potten en pannen. Meer in het algemeen verbaast het niet dat een minister van Onderwijs – ik bedoel Plasterk – kan beweren dat alfa’s niets beters doen dan beschrijven hoe bèta’s geschiedenis maken. Dat is niet omdat Zijlstra en Plasterk een buitengewone hekel hebben aan cultuur, maar omdat de letterdames en -heren hun belang almaar niet over het voetlicht brengen. De zelftrivialisering van het vak is een van haar meest in het oog springende eigenschappen.

De vraag kwam bij me op of het mogelijk was de Week van de Klassieken te gebruiken om althans één van de geesteswetenschappen zó te presenteren dat haar belang weer duidelijk werd, en zo te bereiken dat de pers er beter over gaat schrijven. Hieronder staan enkele gedachten op een rijtje.

2.

Het hergebruik van antieke artistieke motieven wil niet zeggen dat de antieke culturen de onze beïnvloeden; het suggereert alleen dat latere generaties zich erdoor wílden laten inspireren.

Er zijn, lijkt me, twee strategieën om aan te geven dat de oudheidkunde belang heeft. De eerste richt zich op de Oudheid zelf, de tweede op de oudheidkunde.

Claimen dat de Oudheid zélf belangrijk is, is lastig. Veelal suggereert men dat destijds iets is ontstaan dat nog altijd het geval is, maar de voorbeelden beperken zich tot – alweer – trivialiteiten. Het is niet bepaald wereldschokkend dat er Korinthische zuilen staan voor het Concertgebouw of dat we onze minuut indelen in zestig seconden. Liever zoeken we iets wezenlijkers, bijvoorbeeld dat ons gevoel voor het tragische of onze vrijheidsliefde teruggaan op de Oudheid. Het vervelende is dat dit weliswaar vaak wordt geclaimd, maar dat even vaak het bijbehorende bewijs achterwege blijft: dat in alle manifestaties van westerse vrijheidsliefde iets aanwezig is dat in de oude wereld (en alleen daar) is ontstaan en dat vervolgens steeds aanwezig is gebleven in het Westen maar daarbuiten ontbreekt.

Een andere manier om relevantie te claimen voor de Oudheid, is contrast. Je vergelijkt de homerische oorlogsvoering met de huidige, en concludeert dat er overeenkomsten en verschillen zijn (voorbeeld). Het problematische is dit keer dat er grenzen zijn aan de vergelijkbaarheid: je kunt pas culturele verschijnselen in twee samenlevingen vergelijken als je hebt vastgesteld dat die twee inderdaad vergelijkbaar zijn. Verdiept men zich in deze materie, dan blijkt contrast de slechtst-denkbare methode om relevantie te claimen voor de Oudheid, aangezien elke post-antieke samenleving dichter staat bij onze postindustriële samenleving dan de oude Romeinse, Griekse, Babylonische of Egyptische.

De hier geschetste problematiek is vrij algemeen bekend. Wie de kranten bijhoudt, heeft herkend dat ik hierboven in feite punt veertien van de Nederlandse Wetenschapsagenda heb geherformuleerd. Daarbij komt nog dat de problematiek – althans door hoogopgeleiden – ook wordt herkend en bijdraagt aan de groeiende wetenschapsscepsis (meer). Kortom, de eerste strategie om ons vakgebied zo te presenteren dat we weer serieus worden genomen, is een onverstandige.

3.

Poliziano

De tweede strategie is het belang van de oudheidkunde zélf te onderstrepen, en dit is wat ik zou willen voorstellen als invulling van de Week van de Klassieken. Vertel eens

  1. hoe Poliziano de grondslagen legde van de tekstkritiek en via Erasmus de Reformatie ontketende;
  2. hoe Scaliger probeerde de chronologie van de Oudheid te doorgronden, ontdekte dat deze niet letterlijk mocht worden genomen, het bijbels literalisme ter discussie stelde en zo aanzet gaf tot de secularisering van het wereldbeeld;
  3. hoe de ontdekking van de relaties tussen de verschillende talen heeft bepaald hoe we nationaliteiten definiëren;
  4. hoe de Lachmannmethode het model was voor Darwins evolutietheorie;
  5. hoe de ideeën van James Frazer over de oudste vormen van religie, de besluitvorming beïnvloedde die leidde tot de Eerste Wereldoorlog;
  6. hoe de uitleg van Tacitus’ Germania de voornaamste inspiratiebron was van de Arische mythe;
  7. hoe archeologen ons een prehistorie gaven en een empirische basis legden voor de vooruitgangsgedachte;
  8. hoe gebrekkige kennis van de geschiedtheorie leidde tot een ranzige discussie over de aard van onze eigen beschaving en haar relatie tot de islam.

Ik denk dat als de Week van de Klassieken hieraan wordt gewijd, niet alleen een beter beeld ontstaat van de oudheidkunde, maar dat de media – nu duidelijk wordt gemaakt wat het belang feitelijk is – ook eerder genegen zullen zijn erover te schrijven.

4.

De Lachmannmethode was het model van Darwins evolutieleer

Welke activiteiten zouden kunnen worden ontplooid? Ik geef een lijstje van enkele thema’s die voor een museum relevant kunnen zijn. Dat er tijdschriftspecials, boeken en lezingenreeksen aan kunnen worden gewijd, laat ik verder onvermeld.

Tekstkritiek, de Reformatie en het Darwinisme

  • Er zijn voldoende manuscripten en oude drukken om een beeld te geven van het materiaal waarop tekstcritici zich moeten baseren. De Amsterdamse Caesar en de Leidse Lucretius zijn sowieso interessant. De methode zelf zal moeten worden geïllustreerd met wandborden, maar de manuscripten zelf zijn fascinerend genoeg (vgl. de expositie Boek en Oudheid). Denk hier ook aan Erasmus’ Bijbeluitgave.
  • Misschien is samenwerking mogelijk met het Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme en de historische collectie van het Rijksmuseum.
  • In samenwerking met Naturalis en/of het Boerhavemuseum moet het mogelijk zijn te illustreren hoe Darwin de Lachmannmethode overnam.

Scaliger, de secularisering van het wereldbeeld en de chronologie van de Oudheid

  • We kunnen de expositie “Adelaar in de wolken. De Leidse jaren van Josephus Justus Scaliger 1593-1609” hernemen (oorspronkelijk 2005 UB Leiden).
  • Dit kan worden uitgebreid met materiaal waarmee Scaligers wetenschappelijke verdiensten worden geïllustreerd. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan een expositie “hoe oud is het?”, waarin wordt aangegeven hoe de chronologie van de Oudheid wordt vastgesteld. Daarbij kunnen ook archeologische technieken worden uitgelegd, en getoond hoe hiermee het vooruitgangsgeloof van de Verlichting werd voorzien van een empirische basis.
  • Er zijn voldoende voorwerpen in de Nederlandse musea die de spanning tussen Bijbeltrouw en waarheidsliefde illustreren. De eerst-bekende faraonische kunst was, in combinatie met de lijsten van Manetho, behoorlijk schokkend.

Taalfamilies en nationalisme

Gemakzuchtige Tacitusuitleg beïnvloedde de Arische mythe
  • Misschien is het een idee een expositie te wijden aan de oudste culturen van Centraal-Azië, uit te leggen hoe de Indo-Europese taalfamilie zich verspreidde, en dit te combineren met materiaal waaruit blijkt hoe het negentiende-eeuwse nationalisme etniciteiten begon te construeren langs talige grenzen.
  • Een speciale expositie zou kunnen worden gewijd aan Tacitus’ Germania, al weet ik niet of de Codex Aesinas uitleenbaar is. Maar de receptie van het boek laat zich goed documenteren (vgl. Krebs, A Most Dangerous Book).
  • Denk ook eens aan de Taalgrens: hoe die in de vierde eeuw is ontstaan doordat Franken zich vestigden in Toxandrië en Saksen in West-Vlaanderen, hoe de Romeinen antwoordden en hoe het noorden voor het Latijn verloren is gegaan, is een fascinerend thema, aangezien dit een van de zeldzame gevallen is waar valt uit te leggen hoe gebeurtenissen van toen invloed hebben op het heden.

Kwakgeschiedenis en politiek

  • De Eerste Wereldoorlog is in Nederland in feite geen onderwerp van studie, maar de invloed van James Frazers ideeën over mensenoffers en barbarij laat zich illustreren met citaten van zo’n beetje iedereen die iemand was in de jaren 1900-1914 (vgl. Eksteins, Rites of Spring).
  • De literatuur, sinds 9/11, over de “eeuwige tegenstelling” tussen het tirannieke Nabije Oosten en het vrije Westen, is nauwelijks te overzien (voorbeeld). Het idee is essentialistisch én ontologisch holistisch. In samenwerking met het Persmuseum is hier misschien iets mee te doen. Eventueel kan een link worden gelegd naar antieke ideeën over Oost-West-tegenstellingen die in de Verlichting nieuw leven kregen ingeblazen.

Een combinatie

Een geweldig thema: de chronologie van de Indo-Europese talen. Je kunt dan kijken hoe archeologisch, taalkundig en DNA-onderzoek komen tot antwoorden op de vraag waar onze talen vandaan komen.

5.

Voor mensen met ideeën is hieronder de mogelijkheid commentaar te geven.

Deel dit:

12 gedachtes over “Een ander soort Week van de Klassieken

  1. marcel

    Ik heb het vaker geroepen: de media worden overdonderd (lekker makkelijk! met beta-nieuws. De alfa’s zouden hun pr veel beter moeten organiseren. Journalisten benaderen; zelf de media opzoeken. Intersse is geen kwestie van relevantie. Denk aan sterrenkunde. De aandacht voor pseudonieuws bewijst alleen maar dat er een diepe intersse voor dit soort onderzoek bestaat. Aansluiten bij die behoefte hoeft niet slecht te zijn.
    hulspas

    1. Christian Laes (UGent) heeft inderdaad de gladiatrix aangegrepen om op de Vlaamse radio uit te leggen dat oudheidkundigen wel wat beters aan hun hoofd hebben dan dit soort gebeuzel. Ik denk dat dat heel goed is. De ellende is dat hij wel een uitzondering is.

  2. Ik denk eerlijk gezegd dat je te optimistisch bent over de mogelijkheid dat het nog goed komt met de klassieken. Het lijkt me niet dat er ook maar één archeoloog of classicus in Nederland is die zelfs maar een begin van het bovenstaande beheerst. Men mist algemene ontwikkeling en dat komt niet goed door de betrokkenen aan te spreken of wie ze voorgeven te zijn.

      1. Iemand als Midas Dekkers is inderdaad breed belezen, maar ik weet niet zo zeker of hij wel de juiste informatie over de oudheid te selecteren. In zijn boek over sport schrijft hij wel erg makkelijk de verkeerde publicaties over. Bas Haring ontspoorde in dat boek over de evolutietheorie ook erg lelijk. Maar met wat begeleiding moeten allebei in staat worden geacht goed over Lachmann en Darwin te schrijven.

  3. CharlesK

    De eerste drie thema’s lijken mij erg aardig voor exposities, al zie ik zo snel nog niet hoe je tekstkritiek museaal uitlegt. Ik denk wel dat de impact ervan voor menigeen een ontdekking zal zijn. Een expositie “hoe oud is het?” zou mij erg leuk lijken, en het moet mogelijk zijn museaal de mentale schok te tonen toen mensen de diepten van de tijd leerden begrijpen. Van het derde thema, hoe de Indo-Europeanistiek het nationalisme heeft gevormd, denk ik dat het nationalisme makkelijk te tonen is, maar de taalkundige component niet uit te werken voor een museum.

    Tot slot het laatste thema: dat lijkt me het moeilijkste, en eigenlijk lijkt het me onuitvoerbaar. Tegelijk is het het meest urgent.

    1. Ik denk dat u het goed inschat: het vierde is het urgentst. Dat het lastig zal zijn, moet daarbij eerder inspirerend werken dan ontmoedigend.

      De eerste drie thema’s lijken ook mij eenvoudiger uit te voeren. Ik herinner me een expositie over “hoe oud is het?” in het Apeldoornse historische museum Moerman. Dat moet voor 1978 zijn geweest (sprekend over “de diepten van de tijd”).

  4. Ik weet het niet, Jona. Deze discussie is wat mij betreft heel nauw verwant met wat de oudheidkunde wetenschappelijk is of zou moeten zijn. Kies je voor (2), wat jij doet, dan is (1) ook wetenschappelijk lastig te verkopen. Ik heb daar zelf ook zeer mee geworsteld in de periode dat ik verklaringen, redenen en motivaties voor mijn onderzoek moest verzinnen.

    Uiteindelijk denk ik dat (1) net zo zinnig en belangrijk KAN zijn als (2) en dat de oudheid zelf net zo krachtig tot ons zou kunnen spreken als haar studie in de Nieuwe Tijd. Ik denk ook dat dit voor een net zo breed (zo niet breder) publiek aantrekkelijk kan zijn.

    Er zijn voor mijn gevoel ook zeker ‘impactpunten’ te vinden – zaken uit onze Noordwesteuropese wereld die in de oudheid zijn gevormd en daarna nog slechts marginaal zijn veranderd. Je kan denken aan de taalgrenzen, een deel van het (preindustriële) westeuropese wegennet en daarmee de locatie van dorpen en steden; wellicht ook de noordelijke wijngrens (Moezel!), en wellicht de geografische spreiding van delen van de flora. Dan heb ik het nog even niet over het christendom en, tot op zekere hoogte, het alfabet. Ik vind dit toch geen triviale dingen, eerlijk gezegd. Je moet het alleen in samenhang brengen.

    Maar er is nog een tweede niveau waarop ik vind dat de oudheid zelf de moeite waard zou moeten kunnen zijn, en dat is vanwege het feit dat het een heel bijzondere fase in de geschiedenis van Europa en het Mediterrane gebied is. Een fase van unieke, ongekende urbanisatie die gevolgd werd door extreem verval in grote delen van zowel Europa als het Middellandse Zeegebied. Die combinatie – opkomst en ondergang – kennen we niet in vergelijkbare mate eerder en (nog) niet in vergelijkbare mate daarna. Dat maakt óók dat je de oudheid tot op zekere hoogte nog als spiegel kan gebruiken ook.

    Ik zou zelf meer voelen voor een zwaartepunt op de oudheid zelf, óók al omdat daar (en niet in de renaissance) het grote maatschappelijke kapitaal van het vak ligt.

    1. Dank voor je uitgebreide reactie, beste Miko. Ik ben het met je eens dát er impactpunten zijn, en ook dat ze belangrijk kunnen zijn; we noemen allebei de Taalgrens.

      Waar ik moeite mee heb, is dat veel van die veronderstelde continuïteiten worden aangenomen zonder dat er bewijs voor wordt geleverd. Omdat een deel van het publiek de redenatiefouten herkent, gaat het classici en oudhistorici als dom beschouwen. (Bij de lopende evaluatie van de Wet archeologische monumentenzorg heeft de staatssecretaris er maar van afgezien nog het advies in te winnen van oudhistorici.)

      Anders gezegd, een deel van het publiek stelt een (terechte) eis waaraan oudheidkundigen niet voldoen. Het wordt zelfs wat gênant als professionele oudhistorici – ik zal hier geen namen noemen – de boeken van Tom Holland aanraden, die er niet voor terugschrikt politieke adviezen te baseren op onbewezen continuïteiten. We moeten zijns inziens bijvoorbeeld een inhoudelijker discussie over de islam voeren, die is ontstaan in het geweld van de Late Oudheid en inherent gewelddadig is. Hij combineert zo essentialisme en ontologisch holisme. Ik zou liever zien dat onze academici zelf een goed boek over het geweld van de Late Oudheid schreven en keken of/hoe er al dan niet islamitische continuïteiten zijn, wat bovendien als voordeel heeft dat de opbrengsten naar de universiteit vloeien. De Nederlandse oudhistorici verleggen momenteel zelf de derde geldstroom van de wetenschap naar de kwakgeschiedenis.

      Dit is maar één voorbeeld van de gevaren die er kleven aan het onvoldoende uitleggen van wat continuïteit is, en ik vermoed dat we het daarover eens zijn. Hierover zouden boeken moeten komen, zodat we aan een terecht wat sceptisch wordend publiek uitleggen waarom de Taalgrens en nederzettingspatronen wél continu kunnen zijn en andere zaken niet. Hoe we dat in een `week van de klassieken´ kunnen schuiven, zie ik zo snel niet, maar het is mijn ervaring dat musea altijd weer meer kunnen uitleggen dan ik voor mogelijk hield.

  5. Het schiet me overigens ineens te binnen: zouden de huidige academici de competentie nog wel bezitten om te doen wat noodzakelijk is? Vluchten ze niet naar gladiatorengebeuzel omdat ze niet beter kunnen?

Geef een reactie