Multatuli’s Max Havelaar is tweemaal uitgeroepen tot de beste roman die ooit in ons taalgebied is geschreven. Ik vraag me altijd af waarom mensen zulke wedstrijden organiseren, maar dat laat onverlet dat ik Multatuli een knappe auteur vind. Niet voor niks heb ik mijn blog genoemd naar een krant die hij ooit heeft verzonnen om zijn meningen makkelijker te kunnen uiten. En sprekend over bloggen, Multatuli’s Ideën zijn te lezen als ’s werelds oudste blog. Daarin was ook Woutertje Pieterse opgenomen, een van mijn favoriete boeken.
De afgelopen twee weken heb ik het ruim 900 pagina’s tellende boek gelezen dat Dik van der Meulen wijdde aan Eduard Douwes Dekker (zoals Multatuli eigenlijk heette). De biograaf doet zijn onderwerp recht: het is een prachtig boek.
De hamvraag is natuurlijk: waarom zou je eigenlijk een schrijversbiografie lezen? Bekijken we Vorstenschool anders nu we weten dat de schrijver wel eens naar een bierhuis ging, maar daar vooral thee dronk? Veranderen de Millioenen-studiën nu we weten dat de auteur in zijn laatste schaakpartij het Evans-gambiet heeft willen spelen? Dit soort informatie maakt in de regel niets uit.
Behalve als het gaat om de auteur van de Max Havelaar, die werkelijk niets heeft nagelaten om te benadrukken dat het eigenlijk geen roman is. In latere versies zijn noten opgenomen waarin hij man en paard noemt, en al in de eerste druk was er het beroemde nawoord, waarin Multatuli het masker laat vallen, meedeelt dat hij gelezen wil worden, in hoofdletters uitroept dat de Javaan wordt mishandeld, aankondigt dat zijn publicaties nog zullen toenemen in kracht en scherpte van wapenen, maar dat hij er gerust op is dat koning Willem III na de verschijning van dit boek zal ingrijpen. Max Havelaar is dus maar zeer ten dele fictie, en de vraag hoeveel ervan waar is, is zinvol.
Dezelfde vraag – waar ligt de grens tussen feit en fictie? – is minder relevant voor Multatuli’s andere publicaties, en Van der Meulen is terecht terughoudend. Van elke bron die hij aanhaalt, zelfs aan de niet voor publicatie bedoelde brieven, vraagt hij zich af of de schrijver ervan wel de waarheid vertelt. Diens geheugen kan hem parten spelen, of hij kan de geadresseerde willen vermaken. Als Van der Meulen Woutertje Pieterse gebruikt, doet hij dat minder om gebeurtenissen uit Eduards jeugd te reconstrueren dan om een beeld te schetsen van het Amsterdam waarin Multatuli opgroeide – althans van een Amsterdam zoals hij later op zijn jeugd wilde terugkijken.
Douwes Dekkers leven was niet gemakkelijk. Door ontslag te nemen in Lebak offerde hij in feite zijn toekomst op, en hij heeft zijn leven lang gehoopt op rehabilitatie – aanvankelijk vooral met ridderorde en later vooral met herstel van pensioenrechten. Zijn larmoyante pseudoniem (Multatuli betekent “ik heb veel geleden”) zegt wel iets over de gevolgen voor diens zelfbeeld. Gelukkig herkent Van der Meulen ook het komische dat er soms aan Douwes Dekkers leven kleefde. Ooit schreef hij dat al wie een Wie is wie in de Max Havelaar? wilde hebben, zich bij hem kon melden in zijn hotel in Rotterdam (opnieuw een bewijs dat het boek maar gedeeltelijk fictie is, overigens). De enige die zich aandiende was een reder die een zes jaar oude schuld kwam incasseren.
Kortom, een fijn boek, dat ik dubbel en dwars kan aanraden.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.