Feiten en fictie

Misschien kan een classicus me verbeteren, maar als ik het goed heb, onderscheidden de oude Grieken niet, zoals wij, feit en fictie. Ze maakten een driedeling, die ik altijd moeilijk vind om te reproduceren:

  1. dingen die onwaar waren en ook niet waar konden zijn,
  2. dingen die waar waren omdat ze waar moesten zijn,
  3. en dingen die in potentie waar kónden zijn.

Het is leuk te zien dat het eerste criteria in feite de erkenning van een soort natuurwetten impliceert. Het is immer niet mogelijk dat als bloeddruppels in zee vallen, daaruit gevleugelde paarden ontstaan, zoals gebeurt in sprookjes en mythen. Van het tweede weet ik geen voorbeeld, maar ik zou denken aan wiskundige bewijzen. Van het derde weet ik dat zowel het heldendicht als geschiedschrijving eronder vallen, wat verklaart waarom een auteur als Herodotos er geen enkele moeite mee heeft een beschrijving van historische feiten te versieren met verzinsels.

Ik haal dit aan omdat ik gisteren ineens moest denken aan een voorval, een kleine drie jaar geleden. Mijn zus was met haar kinderen naar Amsterdam gekomen en we gingen naar Artis. Mijn neefje had zich grondig voorbereid door te lezen en zich te laten voorlezen uit Pinkeltje in Artis, en wilde per se naar de kinderboerderij om te zien of Bello de hond en Knorrepot het varken echt bestonden. Dat de twee stuks fauna niet bleken te bestaan, deed hem overigens weinig.

Ik maakte een grapje dat ik wel net Pinkeltje had gezien. “Maar dat kan helemaal niet!” riep hij uit, “die bestaat alleen in een boek!”

“Ja, maar Knorrepot en Bello bestaan ook alleen in een boek.”

“Dat is wel zo,” zei hij, “maar die kúnnen bestaan en Pinkeltje kan niet bestaan.”

Ik weet niet meer wat ik heb geantwoord, maar ik weet wel dat ik verbaasd was: mijn neefje, zes jaar oud, had precies het verschil beschreven tussen twee soorten fictie dat ik hierboven heb presenteerde.

Deel dit:

5 gedachtes over “Feiten en fictie

  1. Beste Jona Lendering, hebt u/jij een bron waar die oud-Griekse driedeling in voorkomt?
    Bij het tweede voorbeeld denk ik aan geschiedschrijving vanuit ideologische/theologische motieven. Bijvoorbeeld Kronieken die Samël/Koningen grondig herschrijft, of verhalen in de evangeliën die wel ‘moesten’ zijn gebeurd omdat Jezus de profetieën immers vervulde.

  2. Beste Jona, Ook in recente filosofie werd dit idee nog uitvoerig gekoesterd. Het heeft alleen niet met natuurwetten te maken (die immers onjuist kunnen blijken te zijn), maar met logica.

    A, B en C zijn feiten (een feit is iets dat het geval is, of bestaat).
    Zinnen geven relaties aan tussen de feiten A, B en C. Je kunt zinnen construeren die relaties beschrijven die intrinsiek onjuist zijn (contradicties) of juist relaties die intrinsiek juist (tautologieen). Neem als voorbeeld A= 1, B=2, C=3. A =B is een contradictie, A + B = C is een tautologie.

    De rest van de mogelijke relaties is mogelijk juist en mogelijk onjuist. Zinvol taalgebruik beperkt zich tot uitspraken van het laatste type, met de beperking dat uiteindelijk de waarheid / onwaarheid van de zin moet kunnen worden vastgesteld.

Reacties zijn gesloten.