
Vorige week schreef ik op Neerlandistiek het stuk dat ik zondag ook op mijn eigen blog publiceerde en dat me onverwacht een verbijsterende 5900 hits opleverde: een beschouwing over het Nederlands, het vak dat ik in 1985 had kunnen studeren als ik geen historicus was geworden. Ik fantaseerde dat als Nederlands mijn tweede studie zou zijn, ik een scriptie kon schrijven over de vraag waarom zoveel meer literaire prijzen worden uitgereikt aan fictie dan aan nonfictie.
Mijn boekhandelaar, Daan Stoffelsen van Athenaeum in Amsterdam, reageerde daarop op de website van De Revisor. Zijns inziens valt het mee en verder:
Er zijn academische argumenten om een bepaalde biografie hoog te achten, journalistieke om de actualiteit of toepasbaarheid van een populair-wetenschappelijk boek te prijzen, maar literaire eisen zijn ook op non-fictie toepasbaar.
Daan en ik hebben allebei geen zin om alles na te tellen, maar om me niet helemáál in impressionisme te verliezen, noem ik de twee onderscheidingen waar elk jaar de meeste aandacht naar uitgaat: de Nobelprijs voor de letteren en de PC Hooft-prijs.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.