Toerisme

Nationaal Museum

Ik sta op het punt naar Libanon te gaan. Het is een fijn land. Niet dat ik mijn ogen zal sluiten voor de vluchtelingenproblematiek – ik blogde er al eens over – of dat het me ontgaat dat de plaatselijke politici er almaar niet in slagen over ook maar iets consensus te bereiken. Het falen van de Libanese staat is een reëel gegeven en een probleem, al creëert het ook ruimte voor meer persoonlijke vrijheid dan elders in het Midden-Oosten.

Ik kom er dus graag, maar ja, dat reizen hè. Ik zal niet klagen over Schiphol, want ik krijg eigenlijk – en ik haat het dit toe te moeten geven – steeds meer bewondering voor de wijze waarop ze daar duizenden en duizenden mensen redelijk feilloos naar hun bestemming loodsen. Vergelijk dat eens met Malpensa in Milaan, waar het aantal kledingzaken een aanwijzing is voor het aantal stukken vermiste bagage.

Je komt aan in je hotel. Je reist met een groepje en je denkt op alles voorbereid te zijn: een praktische lijst met alle persoonsgegevens en paspoortnummers, data van afgifte, plaats van uitgifte, geboorteplaats, woonplaats. Geloof me, de gemeente waar je je bevindt, zal altijd iets nodig hebben waar jij nog niet aan hebt gedacht. In bijna alle gevallen is het te regelen, maar ik heb wel eens een gesprek moeten voeren met twee militiemensen die de loop van hun geweer, anders dan ik leerde in militaire dienst, niet hadden gericht op de grond.

Nee, de aanwezigheid van het leger geeft niet altijd een gevoel van veiligheid. Omgekeerd: ik ben in Turkije, Syrië, Libanon, Israël, Egypte, Libië, Iran of Pakistan nog nooit in een hotel geweest waar het personeel onvriendelijk deed of niet gemotiveerd was. Ik weet dat u dat niet gelooft, maar het is echt waar.

Ik heb wél – en meer dan eens – meegemaakt dat een kok nog even iets maakte voor de te laat aangekomen bezoekers, dat iemand mijn kleren thuis in de wasmachine deed omdat de laundry service van het hotel dicht was, of dat iemand op een brommertje naar de stad reed omdat we hadden gevraagd om een waterpijp en er geen tabak was. Roken is in de Iraanse horeca namelijk verboden, maar liever dan de gasten nee te verkopen, spande men zich daar in Semnan nog eens extra voor ons in.

Je gaat de stad in. Voor het mooiste monument staat een vrachtauto geparkeerd, en als dat niet zo is, staat er een groep toeristen. (Noot: in Amsterdam staat een reclamezuil pal voor Felix Meritis.) En er mag dan vrijheid van meningsuiting bestaan, maar waarom is de man die in het antieke theater een liedje wil zingen, altijd slecht bij stem? En waarom maakten die oude Grieken en Romeinen theaters met een zó volmaakte akoestiek dat je perfect élke valse noot kunt horen?

Net als jij aankomt bij die mooie ruïnestad, stroomt er een cruiseschip leeg. Groepen toeristen, dat is het ergste. Zonder dat ze het in de gaten hebben, bewegen ze zich zó dat individuele bezoekers ervoor opzij moeten. In Delfi werd ik letterlijk van de weg geduwd en hield ik er een verstuikte enkel aan over. Sprekend over verstuikte enkels: in Mykene vertelde een EHBO-er me eens dat ze elke dag weer vrouwen moesten helpen die op naaldhakken de ruïnestad binnenliepen.

Groepen hebben een eigen dynamiek, zoals elke reisleider je kan vertellen. Als de voorsten stilstaan om op de laatsten te wachten, zullen die dat opvatten als reden om nog langzamer te lopen. Als de gids ze aanspoort nu toch echt even door te lopen, is een geldautomaat of een doddig katje al voldoende om de mensen af te leiden.

Opvallend is ook hoe makkelijk je de nationaliteit van een groep herkent. Fransen luisteren aandachtig, Italianen zijn vooral bezig met zichzelf, Nederlandse groepen hebben een bepaald soort anarchie en Duitsers vallen op doordat ze zelden lachen. Ik kan langzamerhand niet meer om de conclusie heen dat de Duitse reisorganisatie Studiosus mensen selecteert op het vermogen om bij alles wat naar cultuur zweemt, vooral heel serieus te kijken.

Je gaat naar het museum. De openingstijden zijn onaangekondigd veranderd, de Indische onderminister van godsdienstzaken is op bezoek, de afdeling die jij wil zien is wegens verbouwing gesloten en dat ene mooie voorwerp, waarvoor je die omweg maakte, blijkt uitgeleend. En als het er toch is, blijkt het te liggen in een vitrine waar het licht zó is afgesteld dat je last hebt van de spiegeling. Dat is vooral ergerlijk als je het echt wil bestuderen en dus foto’s maken. Al beken ik dat mijn grootste ergernis mijn eigen stommiteit is: steeds als ik mijn foto’s terugzie, zie ik ook weer mijn gestreepte overhemd weerspiegeld op de ruit.

En dan is er de reisleider. Hij heeft geen zangles genomen en heeft een versterker nodig om zich verstaanbaar te maken, zodat ook de mensen die eromheen staan horen dat hij niets heeft te vertellen dat niet ook in de reisgids stond – inclusief de allang achterhaalde informatie. Over keizer Inconnus zal ik niet opnieuw beginnen, maar ik sta ervoor in dat er een Nederlandse gids is geweest die in de Hagia Sofia voor een poster uitleg stond te geven terwijl de echte mozaïeken even verderop waren.

Massatoerisme. Wat is het een ellende, maar ik draai er vrolijk in mee en lever mijn eigen bijdrage aan het circus. Want ja, ondanks alle nadelen en bezwaren, ondanks alle incompetentie en militarisme, gelden eveneens deze simpele waarheden: er zijn daar mooie dingen te zien en reizen brengt mensen werkelijk dichter bij elkaar.

Deel dit:

Een gedachte over “Toerisme

Reacties zijn gesloten.