
[Volgens de propagandisten zou Rome in de vroege keizertijd een stad van marmer zijn geweest, maar de werkelijkheid was anders. Dit is het vierde deel van een vijfdelige reeks over armoede en extreme armoede. Het eerste deel was hier.]
Koopkracht
Laten we naar het Romeinse kleingeld kijken om gevoel te krijgen voor de koopkracht van de bevolking. Bij Petronius lezen we: ‘Hij was zo gierig dat hij een quadrans met zijn tanden uit de modder zou trekken’. Dat oordeel komt duidelijk uit een elitaire koker. De quadrans was de kleinste denominatie. Letterlijk een kwart-as. Twee quadrantes hadden de waarde van éen semis, die overigens weinig geslagen werd. De as had een spilfunctie in het geldsysteem. Vier asses maakten één sestertius. Vier sestertii waren even veel waard als één zilveren denarius, waarvan er 25 in een gouden aureus gingen.
Het belangrijkste bronsgeld maakt waarde-sprongen van vier (noot 1). Wellicht was dat handig bij het vingerrekenen dat destijds in zwang was; deze gedachte laat ik hier onuitgewerkt. Sowieso moeten we er rekening mee houden dat de mensen een stuk minder rekenvaardig waren dan tegenwoordig. Daarom moet het voor handelaren handig zijn geweest dat een sestertius precies 1% van de waarde van een aureus vertegenwoordigde, aangezien men bij heffingen en belastingen percentages hanteerde. Men moet een vrij concrete relatie hebben ervaren tussen de prijzen en het muntgeld. Zo zien we in Pompeii op prijslijsten wel notaties als 3 asses en 1 semis (afgekort), maar nooit 3,5 as.
Hoewel de quadrans tot het kleingeld wordt gerekend, gaat elke vergelijking met ons wisselgeld mank. De koopkracht is aanzienlijk groter dan van onze 5- en 10-centstukken. Voor dagloners zal een uurtarief van drie quadrantes heel gebruikelijk zijn geweest; met twaalf uur werken (heel gebruikelijk toen) telt dit op tot twee sestertii en één as (noot 2). Met één quadrans kon je kleine boodschappen afrekenen, zoals een paar uien of appels. Het was niet genoeg voor een brood, daar moest je het viervoudige voor neertellen: één as. Met een quadrans kon je jezelf wel trakteren op het badhuis of een show. Overigens dekte dit kleine entreebedrag de kosten niet, want er zijn veel inscripties die getuigen van schenkingen van substantiële bedragen aan badhuizen. Shows werden eveneens gefinancierd door rijke, veelal ambitieuze edelen.
Bekend is dat de quadrans de standaard fooi voor deurwachten was. Het kwam ook wel voor dat de keizer of andere welgestelden quadrantes in de menigte wierpen (missilia). Miseri leefden van de hand in de tand. Voor hen betekende een quadrans het verschil tussen een gevulde of een lege maag.
De Duitse geleerde Ludwig Friedländer maakte in Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms (1862-1871) de fout te denken dat de dichters Marialis en Juvenalis tot het arme volksdeel behoorden. Hij nam hun klaagzangen over povere omstandigheden letterlijk. Met dichterlijke vrijheid beschreven zij hun verblijf op de hoogste etage van hun insula, waar de zon op het dak brandde. Het is zeer de vraag of zij dat ooit zelf ervaren hebben. Van Martialis is bekend dat hij (op enig moment) een villa bezat op de Janiculus-heuvel. Ook Juvenalis was bepaald niet arm. Van hem is bekend dat hij enkele slaven had. Beide dichters voelden zich ver verheven boven de massa, door Martialis laatdunkend aangeduid als vulgus, het gemene volk.
Martialis kreeg ‘100 quadrantes’ als hij zijn opwachting maakte bij zijn patronus. Het lijkt me onpraktisch als dit ook werkelijk 100 kleine muntjes zijn geweest. Meer voor de hand ligt het equivalent: één denarius, twee sestertii en één as; eventueel kan in plaats van de sestertii een halve denarius, een zilveren quinarius gebruikt zijn, maar die werden zeer weinig geslagen. Hoe dan ook, dit bedrag ligt hoger dan dagloon van een legionair of een geschoolde arbeider. Die toucheerden namelijk per dag circa één denarius (64 quadrantes). Toch klaagt Martialis steen en been over deze vergoeding. Op één plaats maakt hij zelfs melding van een handgeld van drie denarii (192 quadrantes). En ook dat bedrag vindt de dichter onvoldoende (Epigram 9.100).
Aan een gift van een patronus zaten sociale verplichtingen vast, zoals het vergezellen van de patroon naar een proces en het bijwonen van een diner in de avond. Het bedrag lijkt een wettelijke basis gehad te hebben, want gedurende enige tijd is de vergoeding afgeschaft geweest. Vermoed wordt dat de limiet van 100 quadrantes geen ondergrens was, ingegeven om clientes te beschermen tegen uitbuiting, maar eerder een bovengrens zodat patrones geen invloed konden kopen bij een groep die, mits voldoende opgehitst, een bedreiging kon vormen voor de gevestigde orde. De bovengenoemde drie denarii zou dan dus illegaal zijn geweest.
Verschillende auteurs hebben op de blinde vlek van Friedländer gewezen, maar zijn beschrijvingen beïnvloeden de beeldvorming tot ver in de vorige eeuw. Zo rekent Geza Alföldy, toch niet de eerste de beste, beide dichters in zijn Social History of Rome (1985) tot de armen (p. 134).
Noten
- Eigenlijk gaat het om munten van koper of messing.
- Uit de regeerperiode van Nero is een uurtarief van 3 quadrantes voor een dagloner overgeleverd.
[Oorspronkelijk door Dirk-Jan de Vink gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net.]
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.