Kobarid

Theo Toebosch, de auteur van het vorige maand verschenen boek Kobarid. Het dorp met te veel geschiedenis, woont bij me om de hoek. Af en toe halen we op de markt koffie en bespreken we het reilen en zeilen van oudheidkundig Nederland. Een paar jaar geleden, in de tijd waarin Toebosch werkte aan zijn boek over de eerste soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog waren gesneuveld, De eerstgevallenen, vertelde hij me dat hij in Slovenië was geweest in een dorp met een voetbalteam dat in twee jaar in drie verschillende nationale competities had gespeeld. Zijn liefde voor Kobarid was geboren. De afgelopen negen jaar moeten Toebosch en zijn vrouw zeker 45.000 kilometer hebben afgelegd, op en neer reizend naar het Sloveense dorp. (Eén van de vruchten heeft u al eens kunnen plukken.)

Ik was, om eerlijk te zijn, altijd wat verbaasd over Toebosch’ fascinatie. Nu ik Kobarid. Het dorp met te veel geschiedenis heb gelezen, begrijp ik die echter helemaal. Over dat voetbalelftal vernemen we weinig, maar de rest van het verhaal is heel erg boeiend. Dat ik de materie zo onderschatte, verraadt ongetwijfeld mijn West-Europese, stedelijke vooringenomenheid tegenover het voormalige Oostblok en het leven in een dorp. Toebosch stelde me dus in het ongelijk.

Te veel geschiedenis

Zijn verhaal begint in de tijd van de Donaumonarchie: een agrarische gemeenschap die vier eeuwen leefde in betrekkelijke rust. Misschien is Toebosch’ typering een beetje te nostalgisch van toon, zoals wel vaker met een zekere weemoed wordt teruggekeken op de Habsburgers. Maar toch: in vergelijking met de bewogen twintigste eeuw zal de regio destijds inderdaad vrij rustig zijn geweest.

In 1915 begon ook in Kobarid de “korte twintigste eeuw”. Eerst hadden de Italianen achtentwintig jaar de macht in “Caporetto”. Vervolgens was er een kort intermezzo van een partizanenrepubliek die, zeker in oorlogstijd, opvallend goed bleek te kunnen functioneren. In 1943-1945 waren de nazi’s de baas over “Karfried”, gevolgd door twee jaar geallieerd militaire bestuur. Dit was een voor mij volkomen onbekend verhaal, hoewel ik het gebied, waar zowel Italië als Joegoslavië aanspraak op maakten en dat ze uiteindelijk onderling verdeelden, weleens heb bezocht. Het toont maar weer hoe weinig een toerist ziet. En het bewijst dat Toebosch oplettender was dan ik.

Dan volgen vierenveertig Joegoslavische jaren, waarin de industrie in Kobarid haar intree deed. Hier wist Toebosch me echt te raken. Joegoslavië was misschien niet de gruwelijkste dictatuur, maar het was er bepaald geen koek en ei. Ik herinner me hoe ik ooit van een opgraving in Griekenland terugkwam en we overnachtten in een hotel in een Servisch stadje, waar enkele archeologen in het busje bleven slapen omdat we geld wilden uitsparen. We hadden namelijk geen idee hoeveel de enorme stapel dinars waard was en hoeveel we nog moesten betalen voor de benzine en de autoput. In de vroege ochtend maakte een hotelmedewerker ons wakker: ook de busslapers konden even ontbijten. Later, in Klagenfurt, schreven we haar een ansicht om te bedanken, tot iemand opperde dat ze problemen kon krijgen met haar baas. Ineens begreep ik wat een dictatuur is: je kunt soms geen “dank je wel” zeggen. Die sfeer weet Toebosch prachtig te evoceren.

In Slovenië eindigt de korte twintigste eeuw met de Tiendaagse Oorlog van 1991, waarin het land zich onafhankelijk maakte van Joegoslavië. Toebosch vertelt ook over de laatste jaren en wijst erop dat de wonden van de partizanentijd, en dus de verantwoordelijkheid voor het Joegoslavische communisme, nog altijd niet genezen zijn.

Thick description en oral history

Toebosch kiest voor thick description: het breedvoerig typeren van de verschijnselen, inclusief de wijdere context en de betrokkenheid van de waarnemer. Dit laatste krijgt de vorm van een slothoofdstuk: “Ik ben allang niet meer de vreemdeling”, “Ik ben de man die telkens terugkomt”, “bij bakker Brumat en supermarkt Planika wachten ze geduldig als ik mijn bestellingen zoveel mogelijk in het Sloveens probeer te doen”. De wijdere context krijgt de vorm van korte typeringen van het snel veranderende politieke landschap. Of van het landschap zélf: de Donaumonarchie verdedigde Kobarid niet toen Italië in 1915 aanviel, omdat in de lieflijke bergen geen linie viel op te zetten.

En het eerste, de eigenlijke typering, krijgt van Toebosch de vorm van prachtige, gedetailleerde beschrijvingen. In geuren en kleuren. Niet zonder trots schrijft Toebosch dat hij zelfs uitgezocht heeft weten te krijgen wat van weer het was toen een bekende priester aankwam in Kobarid. Als de Franse generaal Joffre Kobarid passeert, rijdt hij in een Lancia, gaat hij gekleed in een donkerblauw uniform, en draagt hij een rode kepie met drie verticale gouden strepen en drie gouden eikenbladeren.

Uiteraard is een deel van het verhaal ook te typeren als oral history. Toebosch heeft me weleens verteld dat hij daarover soms aarzelde. Wat doe je immers met het persoonlijke verhaal van iemand die iets negatiefs vertelt over iemand anders? Wederhoor, vanzelfsprekend, maar dat is soms niet mogelijk. En zoals gezegd: de partizanentijd ligt nog steeds gevoelig. Het communisme is actueel, onvoltooid verleden dat behalve industrie en modernisering ook veel verdriet heeft gebracht. Ik kan alleen zeggen dat Toebosch het voorbeeldig doet. Wederhoor waar mogelijk, distantie waar dat niet mogelijk is.

Nare details

Regelmatig vermeldt Toebosch schokkende details. Bijvoorbeeld over nazi’s die iemand van een brug werpen met een handgranaat om zijn middel, alleen om te zien of het explosief afging voordat de ongelukkige het water raakte. Of het nare gegeven dat het lot van veel vluchtelingen uit de tijd na de Joegoslavische machtsovername tot op de huidige dag niet bekend is.

Zulke passages lees je niet voor je plezier, maar dat wil niet zeggen dat je Kobarid. Het dorp met te veel geschiedenis opzij kunt leggen. Het verhaal van het Sloveense dorp is daarvoor te interessant. Ik was natuurlijk bevooroordeeld over het boek waar ik al negen jaar enthousiaste verhalen over heb gehoord, maar ik vind het prachtig en heb het vorige maand in een paar dagen uitgelezen.

Deel dit:

7 gedachtes over “Kobarid

  1. Huibert Schijf

    Mooie tip. Hoewel ik een uitgesproken stadsbewoner (maar steden bestaan natuurlijk ook uit dorpjes) en stadsbezoeker ben, kan ik beschrijvingen van dorpen erg waarderen. Het past bij kleinschalig antropologisch onderzoek, zoals ik ook de methode van thick description van antropologen heb geleerd. Ik ben dus benieuwd.

    1. Frans Buijs

      Ik woon in Gouda, waarvan ik altijd zeg dat het te groot is om een dorp te zijn en te klein om een stad te zijn, dus ik kan me in allebei wel vinden.
      Maar de ellende is dat ik nu wil weten hoe dat experiment met die handgranaat is afgelopen.

  2. Johan Thibaut

    Ik vond Kobarid eerder een stadje, of een gemeente dan een dorp. Daar heb ik m’n kinderen voor het eerst de gruwelen van WOI getoond. De slag rond Caporetto bleek even moorddadig als hier aan het Westelijk Front. Hemingways beroemde “A Farewell to Arms” gaat er over, en toch was het onbekend. De geschiedenis woog er wel….

  3. Saskia Sluiter

    Over Midden- en Oost-Europa kan niet genoeg geschreven worden. Al was het maar om onze westers georienteerde blik naar de vaak liever vergeten, diepe Europese wortels terug te wenden.
    Ik kom vandaag toch langs de boekhandel dus dat komt goed uit.

  4. “de Donaumonarchie verdedigde Kobarid niet toen Italië in 1915 aanviel, omdat in de lieflijke bergen geen linie viel op te zetten.”

    Dat moet je misschien uitleggen. In bergen kunnen prima linies opgezet worden. Zie de oorlog in de Alpen 1914-1918.

Reacties zijn gesloten.