Ik ben geboren uit zonnegloren. Die zucht van een ziedende zee is mij toen even ontgaan. Maar het was mei 1940 en prachtig mooi weer. Anders waren de Duitsers die oorlog toen niet begonnen.
In augustus scheen de zon nog stralend en het was dus behoorlijk warm. Mijn moeder had gehoord, dat je baby’s goed moest inpakken om te voorkomen dat ze zouden kouvatten en ik lag dus stevig ingebakerd in de wieg. Blijkbaar vertoonde ik tekenen van moeilijk ademen of zoiets, want mijn moeder raakte in paniek. En bij paniek rende ze naar de drogist. Dat was mevrouw Faber-Hazeloop in de Reinier Claeszenstraat. Bovengekomen – drie hoog – rukte ze me de muts van de kop, en verwijderde de dekens en andere warmtebronnen om mijn lijf. Ik ademde weer rustig en had mijn leven aan de drogist te danken.
Dat was dus mijn eerste kennismaking met energie, van de zon en de dekens. Thuis hadden we een kolenkachel, een haard, die ’s winters gezellig brandde. Rode vlammetjes achter micaruitjes. Vaak was de haard ’s morgens uit en dan was het behoorlijk koud. IJsbloemen op het raam in m’n kamertje. Mijn moeder haalde dan de uitgebrande kolen uit de la onderin de haard en maakte hem weer aan. Dat lukte meestal vrij snel, maar het duurde langer voordat de warmte zich echt verspreidde.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.