We studeerden en we waren jong, en tussen het zootje ongeregeld waren ook een paar mensen die de jaren des onderscheids al hadden bereikt. Daar keken we met enig ontzag tegenop want die deden een tweede studie. Eén van hen was Peter Flaton, die elke donderdag met de trein uit Maastricht naar Amsterdam spoorde om aan de VU college te lopen. Een rustige man die niet geforceerd populair wilde doen en wat afstand bewaarde. Knoopte je echter een gesprek aan, dan bleek hij opvallend betrokken bij mensen die half zijn leeftijd hadden. En omdat het iemand was die meer van de wereld had gezien dan wij, bewonderden we hem, al was het maar omdat hij regelmatig een onverwachte draai aan een college kon geven. Tijdens een college over Latijnse literatuur kon er dan ineens een opmerking zijn over een Middelnederlandse parallel die er niet was omdat de jongere auteur zijn Romeinse voorganger had gelezen, maar die uit een mondelinge traditie moest komen.
Peter Flaton had eerder Nederlands gestudeerd en werkte aan een middelbare school in Maastricht. En zoals zoveel neerlandici had hij een bredere belangstelling dan alleen zijn eigen vak. Vandaar zijn oudheidkundige tweede studie, waarbij zijn hart lag bij de christelijke literatuur. Zijn 109 pagina’s tellende en in een achtpuntsletter gezette scriptie, Per corporalia ad incorporalia, ging over een project van Augustinus. Kort na zijn bekering tot het christendom was de oud-leraar welsprekendheid schoolboeken gaan schrijven over de zeven vrije kunsten, die een voorbereiding waren op de hogere kennis van het goddelijke. Klassieke vorming, onderwijs, christendom en een Auseinandersetzung met de gnosis: de scriptie behandelde thema’s die Peter na aan het hart lagen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.