Een tijdje geleden realiseerde ik me dat ik altijd vrolijk word van de muziek van de Ramones. Ik bekeek een bekende documentaire, grasduinde eens wat en raakte geboeid door het contrast met een andere band uit die tijd, The Clash. Over het politieke engagement en de ernst van die laatste band bestaat geen twijfel. De Ramones leken er daarentegen, zoals Joey Ramone het verwoordde, vooral op uit de lol terug te brengen in de rock ’n’ roll. En dus speelden ze de rol van freaks, stripfiguren. Dat deden ze echter weer zó intens dat ik me afvroeg of het niet allemaal even serieus was als bij The Clash.
Daarom besloot ik er eens wat boeken over te lezen. Ook om wat meer te weten te komen over de wijze waarop een stelletje ongeregeld erin slaagt zichzelf te overstijgen en, ondanks een hoop geruzie, ruim tweeduizend keer een dijk van een concert neer te zetten. Kijk nog even hier om te weten hoeveel energie tot ontlading kwam.
Een echt antwoord op de eerste vraag – hoe serieus waren ze nou? – heb ik niet gevonden. Waar Joey de lol lijkt te hebben benadrukt, benadrukte Johnny dat de stripfiguurlol vooral werd gezien door het publiek. De band was te verdeeld of ging in de loop van de jaren anders denken over wat haar dreef. Van Joey weet ik inmiddels zeker dat hij er nu eens aanstoot van nam als een soort stripfiguur te worden beschouwd en dat hij de volgende keer benadrukte dat het er vooral om ging gein te trappen.
De andere vraag – hoe konden ze hun eeuwige geruzie overstijgen? – is makkelijker te beantwoorden: Joey, Johnny en Dee Dee waren sociale outcasts die alleen iets konden bereiken door samen te werken, of ze elkaar aardig vonden of niet. En ze hadden geluk dat er mensen waren die de conflicten negeerden en hen hielpen de zaak draaiende te houden. Hun roadie Monte Melnick bijvoorbeeld, en hun eerste drummer Tommy. Desondanks meende ik dat ze een te hoge prijs hadden betaald voor hun succes. “A Ramones story can’t really have a happy ending,” zoals Dee Dee het benoemde.
Met drie boeken – Johnny’s Commando, Dee Dee’s Lobotomy en I Slept with Joey Ramone – had ik het wel gezien, maar toen verscheen dit voorjaar Punk Rock Blitzkrieg van de tweede drummer, Marky Ramone. Nu ik toch bezig was, kon die autobiografie er nog wel bij.
Ik begon er met lichte tegenzin aan. Johnny haalt in zijn slothoofdstuk nogal uit naar Marky, die had laten uitlekken dat Johnny aan kanker leed, en ook in I Slept with Joey Ramone is het uiteindelijke portret van Marky niet echt vriendelijk. Mijn eerste indruk van het boek was evenmin positief. De titel verwijst naar een van de bekendste liedjes van de Ramones, opgenomen toen Tommy nog drumde. Het suggereerde dat Marky zichzelf credits aan het geven was voor muziek waar hij weinig mee te maken had. Een aandachttrekker, precies zoals Johnny en Joey hadden geschreven. Tussen de jeugdherinneringen valt een opmerking over het maken van modelvliegtuigjes die je kunt lezen als een poging tot annexatie van “Now I Wanna Sniff Some Glue” (historisch filmpje waarop Marky echt niet meespeelt).
En toen bleek Punk Rock Blitzkrieg een geweldig boek te zien. Een echte page turner.
Smaken verschillen. Wat héb je toch met die Ramones? Ik heb er nooit iets aan gevonden.
Dat ik er vrolijk van word. Meer niet. Ik zie ook wel dat het muzikaal niet heel complex is.
Diezelfde vrolijkheid kreeg ik destijds nou juist weer van the Clash en later the Levellers. Inmiddels luister ik nog maar zelden naar Engelstalige muziek. (meestal op verzoek, als mijn vriendin daar behoefte aan heeft) Het zal zo goed als nooit amerikaans zijn, waar ik naar luister. Van die verkrachting van het Engels krijg ik huiduitslag aan mijn trommelvliezen.
Ik vond de meeste Britpopbands wel iets hebben, zoals Blur en eigenlijk ook wel Oasis. (Je moet niet stoppen van een band te houden als ze populair blijken te worden.)
Als ze naast hun schoenen gaan lopen is dan weer wel een goed moment.
Ik vind het juist vóór je spreken dat je van de Ramones houdt, Jona!
Lees regelmatig met genoegen je blog en ik vind het erg leuk om deze samengevatte wetenswaardigheden te lezen.
Ik heb denk zo ongeveer 1977 The Ramones gezien tijdens een optreden in de Stokvishal te Arnhem en dat was in het later bekende overweldigend tempo en ik weet nog dat we ongelooflijk veel plezier hadden
Bij het vergelijken van Amerikaanse bands met Engelse (of Europese in het algemeen) moet je er rekening mee houden dat Amerikanen een grotere waardering hebben voor specialisatie en de Europeanen juist voor generalisatie. Wij vinden iemand die van alles iets weet en ‘van alle markten thuis is’ beter dan een ‘one trick pony’. Amerikanen vinden juist dat je beter in éen ding de beste kunt zijn om je ‘fifteen of fame’ mee te verdienen dan dat je in alles niet meer dan ‘second best’ bent. Denk ook aan de Beatles of Queen die rustig van genre wisselden als dat beter was voor een nummer terwijl de meer op de Amerikaanse cultuur gerichte Stones pas laat in hun carrière voorzichtig wat disco en reggae toelieten. De ‘homo universalis’ is een Europees ideaal, Amerikanen hebben er niets mee. Ditzelfde verschil zie je terug als je de Ramones vergelijkt met The Clash.
Ik kan ook heel goed van allerlei stijlen houden. Ik luister net zo lief naar Son als naar Fado, Bossa Nova, Flamengo of Salsa. Zo’n veertig á vijftig jaar luisteren naar Anglo-amerikaanse muziek, die zichzelf altijd maar het belangrijkste van de wereld vindt, heeft mij daar wel vandaan gedreven. Amerikaans kan ik -op welke manier dan ook- al helemaal niet aan mijn oren velen. Van lieden wier moedertaal anders dan Engels is en die dan een D uitspreken, waar een T staat krijg ik de neiging zeep in hun mond te stoppen. (“There is a T in water, just like there is water in tea. D is for dehydration.” zoals destijds mijn docent Engels placht te zeggen)
Geboren Engelsen slikken de t vaak compleet in: wa’er.
Jawel, maar ik had een docent die ons geen straattaal, maar keurig Engels wilde leren. Op die bovenstaande manier is het meest gebruikte woord in Rotterdam ‘Tebbie’. (Zoals in: “Tebbie nou dannan? Kojje alenig gordijnen vinde ijje klerekas?” Of: “Tebbie mejje kalletje gedaan? Ze hep anders zo’n grote muil. Nou horie dr nie”)