
Ik beken dat ik de naam “Jacob Cats” altijd heb geassocieerd met bravehendrikkenpoëzie. Geen idee waarom, of het moest zijn omdat elke auteur die in de Gouden Eeuw vaak werd gelezen, op voorhand verdacht is van rijmelarij & de combinatie van God, Nederland en Oranje.
Ik had moeten weten dat dat onzin was. Een auteur als Vondel wist immers heel goed wat bijten was, zoals prins Maurits moest ontdekken. Dat blijkt ook te gelden voor Jacob Cats: met mijn eenentwintigste-eeuwse waanwijsheid ben ik erin geslaagd tot mijn tweeënvijftigste levensjaar een eigenlijk best leuke auteur te negeren.
Hieronder is het gedicht dat mijn aandacht trok. Ik kende het niet, al blijkt het overal te vinden. Het heeft niets aan actualiteit ingeboet en bewijst (voor wie daaraan mocht twijfelen) dat het Nederlands de allersuperieurste taal van de wereld is met de allersuperieurste literatuur.
Cats leefde van 1577 tot 1660. Het schilderij dat ik hierboven toevoeg, is uit 1568 en heeft niets te maken met de kreupele danser uit het gedicht, maar is Breughels “De parabel der blinden”, dat dezelfde gedachte verbeeldt: dat onze bestuurders incompetent zijn. Kreupel of blind.
Krepel wil altijt voor dansen
Lestmael quam ick in een velt,
Daer een yder was gestelt
Tot een uytgelate vreught,
Nae de wijse van de jeught;
Jonge lieden van het landt
Songen, sprongen handt aen handt:
Yder maeckte groot geschal,
Yder was’er even mal;
Doch van allen was’er een
Met een krom, een krepel been,
Met een plompen stompem voet,
Die had veêren op den hoet,
Die was voren aen den dans,
Die was by den rosen-krans,
Die was om en aen de mey,
Die was leyder van den rey;
Wat men peep, of wat men songh,
Krepel hadt den eersten sprongh:
Al is Fop en rap gesel,
Al doet Heyn sijn dingen wel,
Al leyt Jorden mooye Trijn,
Krepel wil de voorste sijn.
Maer al was dit in het velt,
’t Is oock elders soo gestelt;
Want oock by de steedtsche liên
Wort dit menigmael gesien:
Veeltijts, wat’er wort gedaen,
Krepel maeckt hem voren aen;
Krepel is een dapper man,
Schoon hy niet, als hincken, kan.Is’et niet een seltsaem dingh,
Dat een losse jongelingh,
Dat een onbedreven gast,
Die het immers niet en past,
Veeltijts eerst sijn oordeel uyt
(Schoon het dickmael niet en sluyt),
Eerst van alle dinge gewaeght,
Al en is hy niet gevraeght;
Eerst sal brengen aen den dagh,
Wat hem op de tonge lagh!Vraeght’er iemant, hoe dit koomt?
Wijse lieden sijn beschroomt,
Dat’et iet mocht sijn geseyt,
Dat niet recht en is beleyt;
Daerom gaense traegh te werck;
En al met een diep gemerck;
Maer een geck vol losse waen
Haest sich, en wil voren gaen;
Daerom seyt men noch althans:
Krepel wil eerst aen den dans.
Mooi ja. 17de eeuws Hollands is prachtig. Al is deze parabel niet zo vriendelijk voor de gehandicapte medemens. Ik lees er overigens niet een kritiek op bestuurders in. Wel lees ik kritiek op onervaren, jonge mensen die desalniettemin snel een mening klaar hebben.
Tja, wat zou de dichter hebben bedoeld?
Bij deze dans zie ik streberige managers zich eager naar voren dringen en, daar eenmaal aangekomen, de zaak in het honderd laten lopen.
Leuk gedicht ja. Drie dingen:
1) De slechte reputatie van Vadertje Cats is voor een niet onaanzienlijk deel te danken / wijten aan Conrad Busken Huet, die er een legendarisch stuk over schreef in de 19de eeuw. Lees bijvoorbeeld hier de tweede alinea, dat de beroemde passage bevat: http://www.dbnl.org/tekst/busk001litt01_01/busk001litt01_01_0004.php
2) De metafoor met de gehandicapte voelt in ons politiek correcte denken inderdaad wat ongemakkelijk aan, zoals Rik hierboven ook schrijft.
3) De strekking is wat mij betreft eerder typisch Cats: de bezadigde oudere die de jongere onbesuisde hekelt om zijn spontaniteit en zijn – inderdaad – soms wat roekeloze gedrag. Ik moet denken aan de belegen commentaren die een Jesse Klaver ontmoette bij zijn aantreden (los van wat je ook verder van die stroming, partij of persoon vindt): “te onbesuisd”, “vergeet dat we al lang” etc. Kortom ook dit is te lezen als een sterk moraliserend betoog vanuit regentenperspectief, dat we toch vooral naar de “wijze” en “rustig oordelende” oudere mogen luisteren. Daar is weliswaar wat voor te zeggen (ook in het huidige klimaat), het grootste risico is bezadigdheid en gebrek aan gezonde rebellie.
Punt 3: zo ervaar ik het ook. Dit Cats gedichtje komt op mij qua strekking dan ook behoorlijk oubollig moralistisch over. Sorry Jona ; – ) Focquenbroch’s opstandigheid vind ik dan leuker:
‘Ik zie, dat dikwils d’aldergryste de grootste zotheid wel begaat. Ben ik daarom dan te verachten, een jongen zynde, als ik ben, wanneer de lui van my verwachten, meer Wysheid als ik geven ken?’
Inderdaad, geen leuke karakterisering: een onwijze gek zal altijd eerst mond open trekken in plaats van even te wachten. Een kreupele met een onnadenkende flapuit vergelijken is wel erg stigmatiserend. En de vrolijke, even onnadenkende jeugd laat zich maar al te graag door die lieden op sleeptouw nemen. Dat is dan weer wel overeenkomstig met nu.