Oorlogskind (4) De wanmolen

ben_1943

[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]

Het zal in 1943 zijn geweest dat mijn moeder haar eerste stofzuiger kreeg. Zwabber, bezem, stoffer en blik werden minder belangrijk en mama kreeg het een stuk gemakkelijker. Ik geloof niet dat ze direct een nieuwe kreeg, maar dat hij werd overgenomen van iemand anders. Ik zie het apparaat nog voor me: een zware blauw gemoffelde bus met aan de uiteinden verchroomde kappen die met klemmen op de bus werden vastgehouden. Geen wieltjes maar verchroomde beugels: een sleemodel dus. Achter de voorste kap zat de stofzak en achterin kon je zo bij de motor komen. Het grappige van die oude stofzuiger was dat je de zuigslang ook achter de motor kon aankoppelen zodat je er stevig mee kon blazen. Dat zou nog eens goed van pas komen.

In de zomers van die laatste oorlogsjaren werd de voedselvoorziening toch langzamerhand een beetje minder. Niet dat we ooit honger hebben gehad, maar een aanvulling was welkom. In die tijd werd het koren gemaaid met een eenvoudige maaimachine die door een paard werd getrokken, waarna de halmen met de hand werden samengebonden tot bundels die met zes of zeven tegelijk op schoven te drogen werden gezet. De akkers met al die keurig in het gelid staande schoven boden altijd een feestelijke aanblik. Na het maaien was het heel gewoon dat de armen de achterblijvende aren van de akkers kwamen oprapen. Dat was een eeuwenoud gebruik, zelfs in de bijbel kom je dat tegen. Maar in de oorlog werd het ook heel normaal dat groepen stedelingen naar het platteland trokken om op die manier wat graan te bemachtigen.

Zo gingen wij ook een paar keer met een gedeelte van het gezin naar Groessen (daar was mijn vader geboren en woonden nog zijn moeder en een van zijn broers)  waar we gingen “aren lezen”. Ik weet nog goed dat ik ook een keer mee mocht en dat ik met mijn kleine handjes dapper meedeed aan het verzamelen. In grote zakken achter op de fiets werd alles mee naar huis genomen. Dorsen deed mijn vader met de mattenklopper. Hij strooide de halmen uit over een groot kleed en sloeg net zo lang tot alle korrels uit de aren waren gevallen. Het stro werd bewaard voor de konijnen en het koren bij elkaar geveegd. Maar nu moest al het vuil van vliesjes en stukjes stro nog verwijderd worden. Op een boerderij doe je dat met de wanmolen, maar die hadden we natuurlijk niet. En toen kwam de stofzuiger goed van pas. Papa timmerde een kistje dat aan de voorkant een soort tuit vormde. Dat kistje stond op pootjes waardoor hij het boven de stofzuiger kon zetten. Door de spleet in het tuitje liet hij het vuile graan naar beneden vallen voor de achterkant van de stofzuiger langs. Die blies natuurlijk alle vuiltjes weg zodat het schone graan in een bakje daaronder viel. En zo werd het kaf van het koren gescheiden.

Het koren nam hij weer mee naar Groessen waar het bij de Boerenbond gemalen werd. We zagen het meel pas terug in de heerlijke wittebroden die hij regelmatig meebracht.

Mijn vader ging dus met de fiets naar Groessen. Maar nu ik dit schrijf vraag ik me af hoe hij weer aan een fiets was gekomen. Zijn oude fiets had hij in 1941 of 1942 laten opknappen. Het frame was zelfs helemaal opnieuw gemoffeld. Dat doen ze tegenwoordig niet meer, maar toen was het heel gewoon een oud frame een nieuwe laklaag te geven die er onder een hoge temperatuur op “gebrand” werd. Zo’n fiets zag er daarna weer als nieuw uit. Zelfs de gouden biesjes waren opnieuw aangebracht. Maar toen ik in 1942 in het ziekenhuis lag, kwam mama op een avond bij me en die vertelde dat papa’s fiets gestolen was. Hij was naar het distributiekantoor geweest en toen hij naar buiten kwam, was de fiets verdwenen.

Hij moet wel een andere hebben gekocht, want anders had hij nooit naar zijn werk op het vliegveld Deelen kunnen komen. Die fiets moet ook wel meegenomen zijn naar Apeldoorn. In november 1944 heeft hij namelijk van daaruit iemand met de fiets naar Amsterdam gebracht.

Dat zat zo. In de zomer van 1944 kwam er bij ons ineens een nicht van mijn moeder aan, die ook precies zo heette als mijn moeder: Tonia Slakhorst. Wij noemden haar “Tante Tonia”. Die mevrouw was met een Duitse man getrouwd, die, maar dat weet ik niet helemaal zeker, aan het oostfront moest vechten of gesneuveld was. Dat was dus in Polen of Rusland. Haar twee zoons waren daardoor in een of ander opvanghuis van Duitse oorlogswezen terechtgekomen en zij was naar Arnhem gevlucht. Toen wij in september 1944 na de Slag om Arnhem de stad moesten verlaten en naar Apeldoorn trokken, ging zij met ons mee. Maar op een gegeven moment wilde ze toch terug naar Amsterdam en dat moest dan wel met de fiets, want na de Slag om Arnhem reden er geen treinen meer. Alleen treinen voor het Duitse leger en om de joden weg te voeren.

Ik weet nog dat vader en tante Tonia vertrokken. Recht tegen de storm in. Na vier dagen kwam mijn vader weer terug. Ze hadden er drie dagen over gedaan om tegen de wind in te fietsen en hij was in een halve dag terug gefietst.

Later fietste hij ook naar Megchelen om daar onderdak voor ons te zoeken. Maar daarna zal de fiets wel verdwenen of door de Duitsers gevorderd zijn. Want na de oorlog was er bij ons geen fiets in huis. Wel een paar fietsbanden, maar daarover vertel ik later.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “Oorlogskind (4) De wanmolen

Reacties zijn gesloten.