
[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]
Opzij van het huis was een boomgaard en daar was ook het melkrek. De melkbussen die van de fabriek terugkwamen moesten nog eens heel goed worden schoongemaakt, want je kunt je wel voorstellen dat de melk heel hygiënisch behandeld moet worden. De schone bussen stonden op dat rek ondersteboven te drogen. Dat schoonmaken was het werk van tante Sientje.
Achter de boerderij stonden ook nog twee stromijten, opgestapelde strobossen, of graan dat nog niet gedorst was met een dak erboven.
Langzamerhand werd het weer voorjaar en de Duitsers begrepen natuurlijk ook wel dat de strijd nu weldra weer kon beginnen. Daarom werden de linies langs de grens versterkt, want de geallieerden zouden vanuit Duitsland, het Rijnland, ons land heroveren. Nieuwe Duitse troepen kwamen bij Megchelen te liggen en ook bij ons werden Duitse soldaten ingekwartierd. In de pronkkamer en de salon kwam een hoge Duitse officier te wonen en verder kwamen er nog wat soldaten. Daar waren heel aardige mannen bij. Een van hen heette Albert Faske, dat was de kok. Hij vertelde over zijn eigen kinderen en dan had hij tranen in zijn ogen. Hij kwam uit Osnabrück, daar bezat hij een Konditorei, dat is een café waar je ook wat kunt eten.
Maar omdat die Duitse officier in het voorhuis kwam te wonen, en hij ook de kelder die daaronder lag in beslag nam, moest op een avond plotseling al het spek dat daar nog in de pekelbakken lag of hing te drogen, worden weggehaald. Een zij spek is een heel groot stuk, wel zestig centimeter in het vierkant, dus dat is best zwaar. Ik zie nog hoe oom Jan, vader en de knecht uit die kelder kwamen, gebukt liepen met zo’n groot stuk spek en dat naar het bakhuis brachten.
Dat het gevecht weer was begonnen, konden we steeds beter horen. In de verte hoorde je het bulderen van de kanonnen en dat geluid kwam iedere dag dichterbij. De mensen hoopten en baden dat de strijd langs ons dorp heen zou gaan, maar dat is helaas niet gebeurd.
Ik weet niet meer precies op welke datum het gevecht om Megchelen begon, maar het was in ieder geval rond Pasen. Op een donderdagmiddag brak de hel los. Geweldig harde knallen en ontploffingen in de buurt van het dorp. Iedereen zocht een veilig plekje op en binnen de kortste keren lag onze schuilkelder vol mensen. En daar zouden we vijf dagen blijven.
Gelukkig werd er niet de hele tijd geschoten. Soms een uur of twee achter elkaar en dan was het weer een poosje rustig. Dan kon er gauw wat eten gekookt worden en de koeien gemolken. Ik weet ook nog dat mijn vader in het bakhuis een ketel vol warm water maakte en tijdens zo’n gevechtspauze Wim en mij een keer in bad stopte. Want helemaal fris was het in die schuilkelder natuurlijk niet en binnen een paar dagen zaten we onder de luizen.
Wat ik helemaal niet wist, was dat tante Sientje in verwachting was. Maar op een avond vertelde mijn moeder ons dat er bij oom Jan en tante Sientje een kindje was geboren, maar dat het bij de geboorte al dood was. Later heb ik begrepen dat zij in dat achterste dwarsgedeelte van de kelder bevallen is. Wel weet ik nog dat mijn vader gauw een kistje heeft getimmerd. Samen met oom Jan heeft hij op de volgende avond het kindje op het kerkhof begraven.
Soms werd er ook vreselijk hard gelachen in die kelder. In die tijd was het nog heel gewoon dat de huisvrouw in het voorjaar grote schoonmaak hield. Dat was ook wel nodig, want centrale verwarming kwam toen nog bijna niet voor. De huizen werden verwarmd met hout- of kolenkachels. Dat wil zeggen dat er in een of twee kamers een kachel brandde. Slaapkamers werden nooit verwarmd. Door die kachels kwam er veel stof en ander vuil in de kamers en op de meubels terecht. Dus moest er na de winter goed schoongemaakt worden. Bovendien moesten antieke meubels goed in de boenwas gezet worden om te voorkomen dat er houtwurm in kwam en die beestjes maken van een houten kast na verloop van tijd wel een ruïne. Ook tante Sientje moest dus zorgen dat al die prachtige meubels in de pronkkamer en de salon goed onderhouden werden. Dat was heel veel werk en daar had ze veel hulp bij nodig. Zeker nu ze in verwachting was. Toen we dus in die kelder lagen, was ze van alles aan het regelen: “Annie, kun jij komen helpen? En jij Dora? Kom je ook?” En zo ging dat de hele tijd door.
Het was op de tweede of derde avond dat we in die kelder schuilden. Het gevecht om het dorp werd steeds heviger. Soms stond het hele huis te trillen van de bominslagen, en die kwamen steeds dichterbij. De mensen waren dus heel bang en ik kroop maar heel dicht tegen mijn moeder aan. Ook andere mensen kropen dicht bij elkaar of ze waren samen aan het bidden. Opeens… daar werd ons huis getroffen. Een oorverdovende knal boven ons, vallend puin. Iedereen schrok. En toen werd het ineens heel raar stil. Iedereen hield zijn adem in: wat zou er nu weer gebeuren?
En toen zei iemand: “Nou Sientje, de schoonmaak is al klaar!”
En het was net of dat een lucifer was die een vuurtje aanstak. De mensen bulderden het uit van het lachen. Dat kwam natuurlijk door die vreselijke spanning. En misschien dat ze daarom tamelijk opgelucht ademhaalden toen even later weer een aantal voltreffers het huis raakte en het hele voorhuis in puin schoot. Sindsdien weet ik wat het betekent als mensen in oorlog terecht komen: dat is iets om heel, heel bang van te worden.
Prachtig
Dit is op Kattukse Vrienden voor Israël herblogd.