Het zou een uitspraak kunnen zijn van dominee Gremdaat: “‘Zoiets, Koekenbakker, zoiets’: kent u die uitdrukking?” Over die zegswijze heb ik namelijk een vraag. Ze dook laatst op in een discussie op Facebook en al vrij snel vroegen we ons af waar die uitdrukking vandaan kwam. Ik dacht even aan Gerard Reve en vond zelfs een artikel over een gedicht van de Volksschrijver waarin de zegswijze wordt geciteerd, maar niemand wist waar Reve het had gezegd.
Was het misschien Nescio? In De uitvreter wordt de ik-figuur “Koekebakker” genoemd, maar het precieze citaat kon niemand aanwijzen. Kortom, het werd tijd voor een speurtocht op het internet en die leverde ook al niets op, behalve het inzicht dat de uitdrukking vrij algemeen wordt gebruikt, zoals in de genoemde Blog over Reve en op het Viva-forum. Ik legde de vraag voor aan een aardige journalist die de beschikking heeft over een enorm bestand gedigitaliseerde Nederlandse teksten en ook hij kon “Zoiets, Koekenbakker, zoiets” niet vinden, ook niet met spellingsvarianten.
Ik hou wel van dit soort speurtochten, zelfs al vind je de uitkomst niet. Ik heb een mooi gedicht van Reve herlezen en moest daarom weer lachen. Ik las een draad waarin vrouwen relatieadvies uitwisselen en wist weer dat vrouwen net zo onzeker zijn als mannen. En als bonus vond ik nog die schitterende slotzinnen van De uitvreter.
Op een zomermorgen rond half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. “Maak je niet druk, ouwe jongen,” had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt.
Op zijn kamer vonden ze een stok die van Bavink had gehoord en aan de muur zes briefjes met G.v.d. erop en een met “Ziezoo”.
De rivier is sedert naar het Westen blijven stromen en de menschen zijn blijven voorttobben. Ook de zon komt nog op en iederen avond krijgen Japi zijn oude lui het Nieuws van den Dag nog.
Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.
Laat niemand zeggen dat de speurtocht onplezierig was en niets van waarde heeft opgeleverd, maar toch: “Zoiets, Koekenbakker, zoiets”: kent iemand die uitdrukking?
Tussenstand
Vooralsnog houd ik het erop dat “koekenbakker” vooral in Amsterdam populair is. Citaten komen althans voor bij A.M. de Jong, Nescio, Reve, Carmiggelt en ook Willem Paap, die weliswaar geen Amsterdammer was maar lange tijd in die stad heeft gewoond. Het WNT houdt het op een matrozenterm. Maar de exacte uitdrukking “zoiets, koekenbakker, zoiets” ben ik nog niet tegengekomen.
We zijn er!
Het blijkt een citaat van Gerard Reve, zo schrijft Ed Boersema, die ook wijst op het gebruik van de hoofdletter K van “Koekebakker”, waarmee duidelijk is dat Reve verwijst naar Nescio. De passage is te vinden in de “Brief Uit Het Huis Genaamd ‘Het Gras'” (in Nader tot u) en wel – afhankelijk van de druk – op blz. 120/121 of 126:
Teigetje was er ook geweest, evenals Peter, die bij het opgeven van mijn bestelling van het eerste rondje bier meteen geprotesteerd had en zijn portefeuille getrokken, gevuld met het geld dat zijn oude vader hem voor de aankoop van het huis had gegeven, en uitgeroepen had: ‘Niks hoor, ik betaal – we hebben toch zeker goed verdiend!’; en die opeens daverende koppijn had gekregen en daarom even naar Fridjof zijn huisje om de hoek was gegaan, en spoedig weer terug was gekomen met de mededeling: ‘Het is weer over. Ik heb even wat yogha gedaan.’ ‘Op je kop gestaan zeker?’ ‘Zoiets, Koekebakker, zoiets.”
Dank voor alle hulp! Tenminste één van de grote vragen des levens is dit jaar beantwoord.
Nóg een vervolg (23 juni 2018)
Namelijk hier.
Ik meen te weten dat de naam Koekebakker, voor de ik-figuur, niet alleen in De Uitvreter, maar in meerdere verhalen van Necio voorkomt, zoals “Titaantjes” (“Jongens waren we, maar aardige jongens…”). Maar dat wordt heel wat bladeren door de bundel…
De uitdrukking ken ik. Maar de oorsprong ken ik weer niet.
Vrolijke groet,
Kijk eens bij etimologiebank.nl. Daar staat betekenis als scheldwoord en paar citaten waaronder Carmiggelt.
Ben ver weg en heb langzame WiFi, maar daar is een begin.
Groet
Klaas
Misschien weet Paul Dijstelberge het:
http://www.neerlandistiek.nl/2013/09/over-een-gedicht-van-gerard-reve/
Hij gebruikt de uitdrukking hier, echter zonder uitleg.
Ja, dat was de blog waaraan ik refereerde. Het is vooral boeiend omdat Reve de uitdrukking “koekenbakker” (zonder “zoiets”) gebruikt om de Amsterdamse School-sculptuur van Hildo Krop te typeren. Met Nescio, Carmiggelt en Reve als getuigen durf ik langzamerhand de stelling wel aan dat het een Amsterdamse uitdrukking moet zijn.
Ik heb nog nooit van die uitdrukking gehoord, maar ik ben ook Belg… Wat wij dan wel weer kennen is de uitdrukking ‘het is koekenbak’ – meestal in de context van mensen die tot elkaar aangetrokken zijn.
maar waarschijnlijk heeft dat niets met deze uitdrukking te maken…
Het is wel een verrijking van het Hollandse Nederlands.
Hier ook totaal onbekend. In welke context wordt ze gebruikt?
Een speels verwijt. Iemand een koekenbakker noemen is niet echt gruwelijk gemeen. Meer een plaagstoot. Zo lees ik het althans.
Ook ik ken de uitdrukking.
Hij werd in mijn jeugd inderdaad als plaagstoot gebruikt.
Echter als iemand het al te bont had gemaakt en men het vertrouwen in iemands kunnen was kwijtgeraakt dan noemde wij zo’n iemand een Koekenbakker die stront verkoopt.
Dat was niet echt kwaad bedoelt, maar toch.
Verder bedankt voor uw interessante onderwerpen.
Voor zover ik weet is het zeker Amsterdams. De term ‘koeke(n)bakker’ is licht pejoratief: het geeft aan dat iemand niet echt goed is in wat hij doet of heeft gedaan. De combinatie met zoiets (voor en achter koeke(n)bakker) is niet bekend bij me, maar dat is, denk ik, niet van heel groot belang. Als oorspronkelijke Amsterdammer (en verscheidene generaties Amsterdammers in mijn familie aan mij voorafgaand) ben ik van jongs af met de uitdrukking vertrouwd. Vroeger hoorde je hem zelfs in het stadion als iemand een kans om zeep had geholpen: “Wat een koekebakker! Hij kent d’r helemaal geen hout van.”
Ik ken de uitdrukking ‘koekenbakker’ wel. M’n vader gebruikte die wel eens om een aardige, maar onhandige manspersoon aan te duiden. Zowel hij als ik zijn in Amsterdam geboren en getogen, je mag de uitdrukking dus wel als in ieder geval Amsterdams beschouwen. Nescio zal het wel uit dezelfde bron hebben verkregen.
Het is voor mij de vraag of Dijstelberge een bestaande uitdrukking citeert. Hij kan het net zo goed zelf bedacht hebben, met Nescio of het Amsterdams idioom mogelijk als (onbewuste) bron.
Nee, “zoiets koekenbakker, zoiets” is echt een citaat want de uitdrukking wordt op verschillende plekken op precies deze wijze geciteerd. Los daarvan is er dus het meer algemene speelse verwijt “koekenbakker”.
De andere reacties nog eens nalezend … Als Reve Hildo Krop een koekenbakker noemt, heeft hij daarin gelijk. Krop was de zoon van een bekwame taartjesbakker te Steenwijk en had het modelleren van deeg en slagroom bij zijn vader tot in de puntjes geleerd voordat hij zich als beeldhouwer ging bekwamen.
Het is niet de gehele uitdrukking die je zoekt. Maar over het woord zelf:
Koekenbakker, [bakker van koeken, onhandig iemand] , kokkebakker , Koekbakker.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
Koekenbakker, koekebakker, (zelfstandig naamwoord mannelijk), Zie de wdbb. – Ook van een knecht die voor zijn werk ongeschikt is, iemand die geheel onbruikbaar is. Dat is ’en koekebakker, stuur die maar weg.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon – Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
Koekenbakker, kookkebekker, koekbakker.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
Koekenbakker, koekebakker, sufferd
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
Gevonden via http://www.meertens.knaw.nl/ewnd/boeken/woord/4324
Bedankt Carl.
Nog meer:
koekenbakker: ondeskundig, knullig iemand; knoeier; prutser. Het bereiden van zoetigheden wordt beschouwd als manonwaardig. Aanvankelijk vooral van toepassing op slechte zeemannen. Daarom wellicht van origine matrozentaal. Beroepsnamen worden wel meer als scheldwoord gebruikt. Zie bijv.: fietsenmaker*; klompenmaker*; lul* de behanger.Fatsoenlyk zyn , da’s goed voor koekebakkers en prulschryvers maar niet voor my. (W.A. Paap, Vincent Haman. Tweede druk, 1908)
Ze vinden mekaar onverdraaglijk, zitten te vitten, beledigen mekaar, schelden mekaar uit voor dienstklopper en koekebakker. (A.M. de Jong, Notities van een landstormman, 1917)
‘Omdat je je vak niet kent,’ riep de ober, ‘jij bent geen portier. Jij bent een koekebakker.’ (Simon Carmiggelt, Kroeglopen, 1962)
Bron: etymologiebank.nl
De pc extra ‘n’ in koekebakker ontkracht m.i. de ‘scheldkracht’ van het woord.
Als er op z’n Amsterdams “Koekebakker!” gescholden wordt, wordt die n daarom vanzelfsprekend niet uitgesproken. Nescio schrijft ook koekebakker, zowel in mijn 4e druk (1946) als in het verzameld werk uit 1996.
In Kennemerland is de uitdrukking “wat een koekenbakker” heel gewoon. Maar “‘Zoiets, Koekenbakker, zoiets’, nooot gehoord
Ook ik ben wel bekend met de term koekenbakker, maar had nog nooit van “zoiets koekenbakker, zoiets” gehoord. En ik heb in Lochem, Venhuizen/Hem, Oudorp/Alkmaar en Zaandam gewoond, plus in Almere en Assendelft gewerkt.
Ik heb inmiddels ongeveer 240 keer het woord koekenbakker geciteerd gevonden, maar ‘Zoiets, Koekenbakker, zoiets’ als citaat kan ik alleen onderaan het stuk van Paul Dijstelberge over een gedicht van Reve vinden. Wordt het geen tijd deze auteur eens te vragen hoe hij eraan komt? Jona, doe jij het of doe ik het?
Dat ga ik ook doen. Maar laten we even wachten.
Toen ik in een grijs verleden op een hier niet te noemen laboratorium werkte, heette de magazijnbeheerder Koekebakker (echt waar). Nomen est omen… (het was er ook een).
In mijn woonplaats ligt een buurt met straatnamen van oude ambachten. Marskramer, Mulder, Steenbakker, Pompenmaker, Pottenbakker, Barbier, Leerlooier, Kuiper, Koekenbakker – nee hoor, deze laatste bestaat niet. Eigenlijk wel jammer.
Ook in een grijs verleden hadden wij op het bedrijf waar ik werkte een monteur, zo’n quasi mopperkont maar eigenlijk een doodgoede man die altijd voor je klaarstond. Hij was een rasechte LijenAArrr.
Die zei ook wel, he joh koekebakker of als het uitkwam: wat mot je taartelipper. 🙂
Mooi mens.