Wetenschappers die hun inzichten willen delen, zo vat ik even het stukje van Ionica Smeets samen waaraan ik mijn vorige blogje wijdde, kunnen het beste kijken naar de bij het publiek bekende grotere thema’s. Dat zijn, zoals Smeets afrondt, “de verzoeknummers die we als wetenschappers best eens wat vaker mogen doen.”
Volgens mij zit er een koe van een probleem in de woorden “we als wetenschappers”. Misschien is het in Smeets’ vakgebied, de wiskunde, anders dan in het mijne, maar geesteswetenschappers worden getraind in allerlei kleine specialismen en precies de eigenschappen die hun het respect opleveren van hun collega-wetenschappers maken het hun onmogelijk zichzelf goed uit te leggen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen – ik denk aan een Frits van Oostrom – maar dat zijn bijna altijd mensen die hun wetenschappelijke vorming hebben gehad vóór de kaalslag in de jaren tachtig, toen de opleidingen werden gereduceerd tot vier jaar, ofwel drie jaar minder dan nodig is. De academische reactie was terugtrekking op nóg kleinere specialismen en dus nóg minder kans het grote publiek te bereiken. De humaniora, die ooit de samenleving algemene vorming hadden te bieden, verschraalden tot geesteswetenschappen en specialiseerden zich de irrelevantie in.
“We als wetenschappers”: anders dan Smeets denk ik niet dat geesteswetenschappers hun voorlichting nog professioneel kunnen doen. Of ze daar zelf van doordrongen zijn, is een andere vraag. Te vaak hoor ik namelijk zeggen “maar we doen toch iets?”, waarbij dan steeds was gedeeld wat men in de aanbieding had zonder te analyseren wat feitelijk nodig was. Om dat te weten, heb je echter cijfermateriaal nodig en als ik een tip mag geven: begin eens met het beantwoorden van duizend vragen per jaar. Zolang wetenschappers dat niet doen, weten ze niet wat er feitelijk leeft, zullen ze door blijven gaan met uitdragen wat ze in huis hebben, een vinkje scoren voor dit of dat formulier en zichzelf steeds verder de hoek in schilderen.
Ik weet dat ik onder de verdenking sta nu mezelf groot te willen maken, maar dit gaat niet om mij. Het is in ieders belang dat de humaniora terugkeren waar ze horen: middenin de samenleving.
Maar, zo zal deze classicus of gene archeoloog tegenwerpen, hoe wil ik het dan beter doen als de opleidingen slechts vier jaar duren? Ik denk dat die vraag is gebaseerd op een onjuiste aanname, namelijk dat het vanzelfsprekend is dat de opleidingen korter zijn dan de voor wetenschappelijke vorming noodzakelijke zeven of acht jaar. Laat ik het anders zeggen: wat een wetenschappelijke opleiding is en hoe lang deze dient te zijn, moeten wetenschappers bepalen en mag niet afhankelijk zijn van een bureaucratische norm. De humaniora herstellen is na vijfendertig jaar wanbeleid misschien te hoog gegrepen, maar bedenk dat de huidige ideeën over wetenschap slechts de huidige ideeën zijn. We kunnen de herinnering levend houden aan alternatieven. Vergeten we die, dan hebben we geïnternaliseerd dat de bureaucratie bepaalt tot welk niveau studenten mogen groeien en zijn we begonnen de teloorgang van de humaniora te aanvaarden.
En na die theatrale vorige alinea nog even waar het mij in dit stukje concreet om gaat: om een wetenschapsvoorlichting die niet begint bij het academisch aanbod maar die is gebaseerd op wat feitelijk leeft. Zo’n voorlichting laat zich per definitie niet afleiden door opvallende maar niet-representatieve extreme publieksreacties. Zoals pseudowetenschap, die namelijk minder bedreigend is dan de terugkeer van verouderde inzichten. Zo’n voorlichting onderkent dat de eindeloze overdrijvingen van vooral de archeologen contraproductief zijn. Zo’n voorlichting laat zich het hoofd niet op hol brengen door een Thierry Baudet. Zo’n voorlichting kent geen hijgerige hypes maar bouwt rustig een tweede lijn op en verhindert dat zo’n Baudet überhaupt gehoor vindt.
Zo’n voorlichting claimt het belang van de humaniora niet. Ze toont het.
Ik begrijp eigenlijk die enorme nadruk op de opleiding niet; een basso continuo in jouw lamento’s over de verloren humaniora zijn de verkortingen van de opleidingen. Naar mijn smaak maakt dat die formele opleidingen te belangrijk. De vraag is of je je na bijvoorbeeld drie jaar bachelor en twee jaar master niet ook nog je leven lang zelf kan ontwikkelen. (Mijn antwoord op die vraag is dat dit zou moeten kunnen.)
Ja, dat is zo. Maar ik betwijfel of zo’n opleiding voldoende is om verder te gaan in de wetenschap. Ik denk dat twee derde van de wetenschappelijke publicaties in mijn vakgebied beter zou zijn als de auteurs breder gevormd waren.
Ik heb iemand gekend die alles wist van de 19e eeuw over sociale vraagstukken. En toch had ik direct in de gaten dat ie geen universitaire studie achter de rug had. De universiteit brengt methoden en technieken over aan de student en dat vind je niet zo makkelijk door zelfstudie. In wat vroeger mijn vakgebied ooit was is flink gesneden in alles, ook de methodologie. En dat vind dus verrotte jammer, ik hecht aan een dergelijk vak!
1000 vragen beantwoorden? De nationale wetenschapsagenda heeft 12000 vragen van het algemene publiek opgehaald. Dat zaten ook vragen over geschiedenis bij: https://wetenschapsagenda.nl/route/levend-verleden/
In de verschillende routes zullen instituten deze vragen moeten gaan beantwoorden en communiceren aan het publiek. Het is een begin…
In Engeland zijn universitaire studies altijd maar 3 of 4 jaar geweest. Archeologie en anthropologie is in Oxford nu een driejarige cursus, zie https://www.ox.ac.uk/admissions/undergraduate/courses-listing/archaeology-and-anthropology?wssl=1. Ik weet niet of Engelse wetenschappers altijd al gehinderd werden door een superspecialisatie die hen verhinderde aardige boeken voor een breed publiek te schrijven, maar het lijkt me onwaarschijnlijk
Hoewel ik het probleem herken dat geschetst wordt, herken ik de veroorzaker daarvan niet.
Pais heeft indertijd bij de invoering van de tweefasenstructuur de Engelse structuur als voorbeeld genomen, met als argumenten dat als het daar kon, hier 7+ jaar toch ook niet echt nodig was, en dat de wetenschap zo snel verandert dat een studie een initiële opleiding is en dat niemand ooit is afgestudeerd, laat staan uitgestudeerd. Bovendien was in zijn visie van Hoger onderwijs voor velen (zie de HOV-nota) een duur van 7 jaar voor de eerste opleiding onbetaalbaar.
Dit blog is voldoende tegenvoorbeeld tegen de stelling dat de verkorting van de initiële opleidingen heeft geleid tot een superspecialisatie die verhindert dat wetenschappers fatsoenlijke voorlichting geven.
Dat zijn een hoop opmerkingen in één. Eerst even iets over Engeland: ik ben niet kapot van het oudhistorische onderzoek, dat erg van de zeer korte baan is. De gemiddelde classicus heeft er nooit gegraven en heeft geen idee wat ‘ie daarmee mist. In pakweg 1980 had een Nederlandse classicus ook niet veel graaf ervaring maar die wist wel dat het collega-vak zinvol was. Dat inzicht is verloren gegaan.
Het onbetaalbaar-argument is een politieke keuze. We kunnen ook anders kiezen. Kijk even hier: https://mainzerbeobachter.com/2011/07/19/geld-voor-onderwijs/
Dit blog: als het goed is – en ik ken mijn zwaktes eigenlijk heel goed – is dat niet te danken aan mijn opleiding, die in een regelrechte crisis verkeerde: de tweede fase, die ons was voorgehouden, is er nooit gekomen. Ik ben van universiteit veranderd om alsnog goed onderwijs te krijgen, maar ook daar heb ik onvoldoende geleerd. Als ik iets kan, is het minder te danken aan mijn opleiding dan aan zelfstudie en enkele goede docenten.
“Misschien is het in ….. de wiskunde, anders dan in het mijne.”
Ja, al is er wel specialisatie. Wiskunde is nou eenmaal een omgekeerde piramide – naarmate je hoger klimt is er meer ruimte om te specialiseren. De onderste helft, die smal is, moet iedereen beheersen.
Beter is mi de vergelijking met de natuurwetenschappen. Dan lijkt het mij vooral een kwestie van cultuur, van traditie zo men wil. In de natuurwetenschappen is het heel normaal om van specialisme te veranderen en om informatie uit te wisselen. Dat is niet omdat natuurwetenschappers zulke nobele karakters te hebben; als ze zich buiten hun gebied begeven produceren ze zo mogelijk met nog meer aplomb achterhaald of ronduit fout spul. Het is een kwestie van infrastructuur, die in de geschiedwetenschap blijkbaar ontbreekt of niet functioneert. Mij lijkt dat zulks vereist is voor effectieve communicatie van de grond kan komen; jij bent niet voor niets een allrounder. En omdat leren niet ophoudt bij het behalen van universiteitspapiertjes zullen de dames en heren academici zo’n structuur toch echt zelf moeten opbouwen, of ze er nou vier of zeven jaar over hebben gedaan.
…. om een wetenschapsvoorlichting die niet begint bij het academisch aanbod maar die is gebaseerd op wat feitelijk leeft…
Dit is nou juist het probleem volgens mij: de interesse in wat feitelijk leeft kan slechts gepeild worden door wat het academisch aanbod te bieden heeft, niet alleen aan de studenten in opleiding maar ook aan het geïnteresseerd publiek. Bij dat laatste reken ik niet alleen de collega’s archeologen, (oud)-historici, classici, linguïsten, etc., maar ook een hoogopgeleid publiek uit andere disciplines. De trigger voor de behoefte wordt dus in ieder geval ook voor een deel bepaald door het aanbod. Volgens mij is de subspecialisatie in jouw vak, net zoals in andere vakken te ver doorgeschoten. Hoe verder je jezelf in een hoek schildert zoals je het uitdrukt (overigens in dit verband een leuke metafoor!) hoe moeilijker het wordt om met vakgenoten die zich ook een hoek geschilderd hebben te communiceren. En dan hebben we het nog niet eens over een holistische, vakmatig geïntegreerde voorlichting van het publiek. In mijn discipline, geneeskunde, is het op dit moment al zo ver dat sommige superspecialisten zich uitsluitend bezig houden met één bepaalde ziekte.
Ik ben het met je eens dat de opleidingen te kort zijn en dat er te snel uitgepakt wordt in de media met spectaculaire vondsten, waardoor het publiek de kijk op wat er werkelijk gebeurt mist.
Maar de vraag is hoe je dat kunt veranderen. Zou het helpen om de opleidingen toch wat langer te maken en een vak wetenschapscommunicatie in het leven te roepen?