In de reeks faits divers deze keer: Griekse woorden, een rechter die vandalisme aanmoedigt en Turkse arrestaties.
Abraxas
Eerst nog even over Abraxas. Er zijn eigenlijk best wat problemen met het Griekse tekstje dat ik onlangs toonde. Niet het feit dat het Grieks is; in onze contreien schreef men meestal in Romeinse letters, maar andere alfabetten waren zeker niet onbekend. In Duitsland loopt momenteel leuk onderzoek of scherven met wat losse krassen, die tot nu toe terzijde zijn geschoven, niet misschien Aramees zijn. Dus het Griekse alfabet is zo vreemd niet.
Graf uit Tudderen (Rheinisches Landesmuseum, Bonn)
Tudderen is natuurlijk wereldberoemd in Nederland. Immers, het is (net als Elten) na de Tweede Wereldoorlog een blauwe maandag Nederlands geweest. Als dat zo zou zijn gebleven, hadden bovenstaande voorwerpen nu in Venlo gestaan in het Limburgs Museum: de inhoud van een graf van een Romein die rond het midden van de derde eeuw na Chr. is overleden. Hij zal rond de vijftig zijn geweest en leed aan een ontstoken kaakholte, terwijl een van zijn schenen een beenvliesontsteking had. Beide zijn niet dodelijk, overigens.
Het graf kent de gebruikelijke keramiek, zie boven. Maar daarnaast waren er enkele vreemde voorwerpen, zoals een lindenhouten kistje (rechts achteraan op de foto) met flesjes. Daarin zat olie en zalf. Als het een vrouwengraf was, zouden we het een pyxis hebben genoemd, een beauty-case, met parfumflesjes, maar het is dus geen vrouwengraf. Verder een wat vreemd gevormd mes en een soort pipet. Ook kreeg de overledene een gepolijste stenen bijl mee, die op dat moment al vele eeuwen oud was. We weten dat de Romeinen zulke bijlen beschouwden als donderstenen en er magische krachten aan toeschreven.
Meestal blog ik op zondag over het Nieuwe Testament. Dat stukje schrijf ik doorgaans op zaterdag, de dag waarop ik probeer te studeren. Ik heb nu echter, vroeger dan verwacht, de zetproef liggen van Oudheidkunde is een wetenschap (en dat mag je ook best eens uitleggen) en ik heb even andere prioriteiten. Dus u krijgt bovenstaande foto uit Zincirli in het zuiden van Turkije. U kunt de naam kennen want er was een groot kamp voor Syrische vluchtelingen.
Grafstèle
Zincirli is het antieke Sam’al, de hoofdstad van het Aramese IJzertijdstaatje Bit Gabbar, geregeerd door koningen die afstamden van de Hittiten die hier in de Bronstijd regeerden. Kortom: een gemengde cultuur. En daar is dus deze grafstèle gevonden, die ik onlangs fotografeerde in het Pergamonmuseum in Berlijn. (U heeft nog precies een maand voordat het tot 2037 sluit.)
Ik moest onlangs – en niet tegen mijn zin – even in Tongeren zijn, en dat liet zich mooi combineren met een bezoek aan het archeologische museum van Tienen, Het Toreke. Het dankt zijn naam aan het feit dat het, zoals u misschien al vermoedde, een versterkt gebouw is, dat ooit diende als gevangenis. Nog altijd zit de vrederechtbank van Tienen er om de hoek. Ik wilde al jaren naar Het Toreke, want het heeft een goede collectie die ik alleen kende uit bruiklenen aan andere musea.
Tienen
Tienen zelf is een belangrijke Romeinse nederzetting geweest. Toen Agrippa de Romeinse wegen in Gallië aanlegde, was een van de belangrijkste routes die van Keulen naar de Kanaalkust. Het eerste deel, over Jülich en Heerlen, leidde naar Tongeren. Daarvandaan zou de weg later over Liberchies naar Bavay lopen. Maar dat is niet het oorspronkelijke parcours. Robert Nouwen heeft er in zijn boek De Romeinse heerbaan (bespreking) op geattendeerd dat de weg ooit van Tongeren over Tienen en Velzeke westwaarts leidde. Je vraagt je af wat archeologen allemaal niet hadden kunnen ontdekken als Brussel niet in de weg zou liggen.
In het vorige stukje behandelde ik de Romeinse keizers van de eerste eeuw en de eerste helft van de tweede eeuw. Meestal wordt de regering van Marcus Aurelius beschouwd als keerpunt.
Van goud naar ijzer en roest
Onze bronnen spreken niets dan lof over deze filosofisch ingestelde man, die, toen hij werd geconfronteerd met de eerste Germaanse invallen sinds mensenheugenis, leiding gaf aan Romes grootste militaire operaties sinds de burgeroorlogen. Latere generaties beschouwden de oorlog aan de Donau als het keerpunt in de Romeinse geschiedenis. Maar het was niet de enige ramp, althans volgens de geschiedschrijver Cassius Dio (ca. 160-ca. 235), een uit het huidige Turkije afkomstige senator die een belangrijk geschiedwerk schreef:
Dit ene ding deed afbreuk aan het geluk van Marcus Aurelius, dat hij zich in zijn zoon, die hij op de best mogelijke manier had grootgebracht en opgevoed, op de ergst denkbare wijze had vergist. Daar moeten we het nu over hebben, want de lotgevallen van de Romeinen toen en onze geschiedenis nu tonen de val van een keizerrijk van goud naar een van ijzer en roest.
De antieke bronnen presenteren de geschiedenis van het Romeinse keizerrijk als het verhaal van zo’n honderd in de regel opeenvolgende heersers en veel hedendaagse oudhistorici schrijven op dezelfde wijze over de eerste vijf eeuwen van onze jaartelling. Zeker, er wordt verwezen naar allerlei andere zaken, maar de structuur is ingegeven door een paar dynastieën en honderd mannen. Heel masculien, heel negentiende-eeuws. Een en ander laat zich als volgt samenvatten.
De Julisch-Claudische keizers
Toen Tiberius in 37 overleed, werd zijn achterneef Caligula keizer. Deze zou krankzinnig zijn geweest en werd vier jaar later vermoord. Daarop schoven de keizerlijke garde (die een betaalmeester nodig had) en minister Callistus (die de bestuurlijke continuïteit wilde garanderen) Claudius naar voren, een neef van Tiberius die de reputatie had zwakzinnig te zijn. Zo werd, in de woorden van Flavius Josephus, “een volslagen idioot op de troon vervangen door een volslagen warhoofd”. Tegen alle verwachtingen bleek dit warhoofd zeer capabel.
Wanneer een oudheidkundige een tekst van Vergilius wil raadplegen, kan hij of zij naar zijn of haar boekenkast of naar een bibliotheek gaan en een editie tevoorschijn halen. Het is echter niet zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt: er bestaat namelijk helemaal geen eenduidige uitgave van Vergilius’ werk. Afgezien van het feit dat Vergilius vermoedelijk nog niet klaar was met de Aeneis toen hij stierf: er is er geen originele tekst uit zijn tijd bewaard gebleven. En dit geldt voor de gehele Oudheid en nog lang daarna: er zijn geen originele teksten uit de tijd van de auteur, en zeker geen auteursexemplaren.
Overschrijffouten
Alle teksten uit de oudheid zijn alleen bewaard gebleven omdat zij steeds opnieuw werden overgeschreven, vooral in kloosterbibliotheken. En daar beginnen de problemen: als je overschrijft, ontstaan er fouten. Stel dat een kopiist één fout per bladzijde maakt, maar 10% van de fouten van zijn voorgangers corrigeert. In een tekst van 100 bladzijden heeft het eerste exemplaar 100 fouten, het tweede 190, en het derde al 271.
In de reeks faits divers deze keer: de Romeinse Rijn en andere Romeinse zaken.
De Rijn
Eerst maar even een constatering n.a.v. het blogje over de Gallische plaatsnamen. Iemand mailde me dat het eigenlijk wat vreemd is dat de Romeinen de Latijnse naam van de Rijn, Rhenus, spelden met /rh/. Suggereerde dat niet dat het een Grieks leenwoord was?
Het blijkt nog veel leuker. Vermoedelijk is er een Keltische naam Renos geweest, die zoiets als route betekende. (Eenmaal gegermaniseerd werd dat in het Oudhoogduits Rin.) De Grieken herkenden in dat Keltische Renos hun werkwoord ῾ρέω, ofwel rheo, “stromen”, en schreven het daarom als ῾Ρῆνος. Dat namen de Romeinen weer over, en die schreven dus Rhenus. Inderdaad een Grieks leenwoord. En deze vorm beïnvloedde later, toen het moderne Duits ontstond, de vorm Rhein.
Het ontstaan van de Zijderoute is het thema van Alle wegen leiden naar Babel, het tweede boek van Daan Nijssen. Morgenavond is in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden de presentatie; u kunt zich nog aanmelden. Ik heb het boek al gelezen en kan het u aanraden. Ik wil het vandaag bespreken in samenhang met een boek over het Jaar 1000. Allebei voorbeelden van wereldgeschiedenis. De les zal zijn: wees bescheiden, zoals Nijssen, en blaas niet te hoog van de toren, zoals Hansen.
De Zijderoute op z’n kop
Nijssen vertelt het verhaal van het ontstaan van de Zijderoute, maar hij zet het op de kop. Meestal ligt het accent in China, waar de Han-keizers te maken hadden met een gevaarlijke noordelijke nomadenfederatie, de Xiongnu, die u moet plaatsen in en rond het huidige Mongolië. Deze federatie had al eerder de Yuezhi-federatie naar het westen verjaagd, waar deze zich had gevestigd in het huidige Oezbekistan. Dit was de situatie toen de Han-keizer een gezant Zhang Qian naar de Yuezhi stuurde om contact te leggen voor een militair bondgenootschap. Na ongelooflijk veel problemen bereikte Zhang Qian wel zijn reisdoel maar niet zijn diplomatieke doel: de Yuezhi zagen weinig in een verbintenis. Maar voortaan wisten de Chinezen de weg naar het westen en omdat de Yuezhi daar een machtige staat stichtten die zich uitstrekte tot in India, het Kushana-rijk, was handel mogelijk. De Zijderoute was ontstaan.
Eerst een stam bij uit ons uit de buurt: de Eburonen. U weet wel, de groep die onder leiding van Ambiorix (Gallisch: “koning van de hele wereld”) het Veertiende Legioen vernietigde en later door de Romeinen werd vernietigd. Eburos betekent “taxus” en is heel normaal in antieke plaatsnamen: zo zijn er steden die Eburodunum heetten, zoals Embrun in de West-Alpen, Yverdon in Zwitserland en Brno in Tsjechië. Het Engelse York heette ooit Eburacum en zo kunnen we nog wel even doorgaan. De Eburonen waren dus de taxusmensen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.