Ik denk dat het in 1943 is geweest. Mijn vader had een slagerij in Lochem in de Achterhoek en “de fabriek” (zo noemde wij altijd de heel grote werkplaats achter ons huis) was voor driekwart door de Duitsers gevorderd. Daar kwamen soldaten om bijvoorbeeld worst te maken maken. Dat konden ze heel goed.
Als kinderen liepen wij er in en uit, want als ze daar bezig waren, kregen we van die jongens wel eens iets lekkers, zoals een stukje gekookte tong of nier. We vonden dat heerlijk, ook als ze tongenworst of nierbrood aan het maken waren.
De leider van dat stel was een zekere heer Schneider. Hij liep nooit in uniform en was tegen mij altijd heel aardig. Toen ik ziek was, en dat gebeurde in die tijd weleens, moest ik van de huisarts extra suiker eten. Je kon daarvoor extra rantsoenbonnen krijgen maar mijn ouders hebben daar nooit gebruik van gemaakt, want wij hadden het redelijk goed in die periode. Ik heb dat in mijn kinderlijke onschuld aan meneer Schneider verteld en wat gebeurde? De goede man, want hij was gewoon een goede Duitser, bracht elke keer een klein zakje snoepjes voor mij mee. Mijn moeder was heel gereserveerd in deze. Dat is natuurlijk ook te begrijpen. Ik mocht het aannemen, maar er met niemand over praten. Dat kon je in de oorlog ook beter niet doen.
Toen werd het Kerstmis. Er was geen electriciteit meer. De stroomvoorziening in de Achterhoek was verminderd en alleen de Duitsers konden over electriciteit beschikken. Je zat ’s avonds dus bij kaarslicht, carbidlicht of petroleum, en Nederland ging vroeg naar bed. Totdat mijn broers iets hadden uitgevonden -wat en hoe weet ik niet- maar wij hadden in het kerststalletje een piepklein electrisch lampje branden.
Dat stalletje werd dus neergezet de dag voor Kerst, de vierentwintigste. Het zal tegen zes uur geweest zijn en de soldaten hadden hard gewerkt om voor hun jongens iets voor Weihnachten klaar te maken. Meneer Schneider kwam ook even langs. Ik was binnen, en mijn moeder was bezig in de keuken. Hij klopte netjes aan, en bracht weer een zakje snoep voor Weihnachten.
Hij vertelde mijn moeder dat hij ook een dochtertje had van mijn leeftijd in de Heimat.Tranen stonden hem in de ogen, denk ik, en mijn moeder nodigde de man uit om verder te komen. Zo stond de goede man in eens in een donkere kamer met een klein electrisch lampje brandend in de kerststal. Waarschijnlijk heeft Moeder daar heel niet meer aan gedacht. Het werd de man teveel. Hij had ook zo graag thuis gezeten…
Het had natuurlijk heel slecht kunnen aflopen, maar er is nooit iets van gezegd of gecontroleerd. Het lampje heeft de kerstdagen steeds gebrand!
[Vandaag een bijdrage van Job Welling. Ze schreef dit stukje lang geleden voor een ter ziele gegane website met de verhalen van gewone mensen over historische gebeurtenissen. Ik vond haar jeugdherinneringen te aardig om definitief van het internet te laten verdwijnen.]
Mooi verhaal in een rottijd. Maar ben wel benieuwd naar dat lampje.
Ik ben het vaak eens met wat je schrijft, vaak ook totaal niet. Ik onthoud me dan echter doorgaans van commentaar, omdat ik van tevoren weet dat wij elkaar toch nooit gaan overtuigen. Daarvoor lopen onze visies (op geschiedenisbeoefening, de verspreiding van kennis over het verleden en eigenlijk het leven in het algemeen) teveel uiteen. Dat maakt mij verder niet uit- zoveel mensen, zoveel meningen, nietwaar?
Maar wat dit stukje op een serieus ingestoken geschiedenis-site doet, ontgaat me volkomen! Je bent verdorie toch geen Geert Mak (over kwak-geschiedenis gesproken!), met zijn tante betje-verhalen?
Dit verhaaltje is (hoe aandoenlijk ook) er één in de categorie “oma, vertel nog eens hoe het was”. Leuk voor de familie of de directe omgeving, niet voor het “grote publiek”. Niet dat het verhaal van deze vrouw niet bewaard mag blijven – verre van dat. Maar dan wel op een site die bedoeld is voor familieverhalen of (eventueel) streekgeschiedenis.
Van mij mag je vaker reageren. Als je een andere visie op geschiedenisbeoefening hebt, laat het maar weten! Inderdaad, zoveel mensen zoveel meningen, daarom zou het juist mooi zijn als iemand die er heel anders over denkt, zich laat horen. Want je hebt me nu wel nieuwsgierig gemaakt.
Kleine anekdotische verhalen als deze maken voegen grijs, en zelfs kleur, toe aanwas ooit vrijwel letterlijk zwart/wit was.
“Maar wat dit stukje op een serieus ingestoken geschiedenis-site doet, …..”
Het doet JonaL genoegen om dit te plaatsen en dat is het enige dat telt. Niemand is verplicht het te lezen, zelfs u niet.
“niet voor het “grote publiek”.
Jammer dan. Dit is uw probleem, niet dat van JonaL.
Weinig dingen zijn zo dom als mekkeren dat een blogstukje niet bevalt. Internet is groot genoeg, besteed uw tijd aan iets dat u beter bevalt.
Ik zie geen probleem met deze blog (Jona’s blog, let wel). Er mankeert niks aan als Jona dit wenst te plaatsen op z’n blog. Wij moeten niet dicteren wat Jona blogt, zo simpel is het!
Volgens mij zit hier een impliciete norm achter over wat geschiedenis behoort te zijn. Ik kan uw visie vanzelfsprekend niet precies benoemen, maar het alledaagse, het gewone, het saaie, het normale lijken voor u wat minder belangrijk. Daar valt wel iets voor te zeggen. Niet alle verhalen verdienen evenveel aandacht.
Toch denk ik dat ik die reeks verhalen van gewone mensen graag voortzet. Ze documenteren dingen die ik niet verloren wil laten gaan. Niet minder, niet meer.
Herinner me uit mijn kindertijd in de jaren ’50 dat de Grote Mensen (ouders, onderwijzers, …) soms het begrip “goede Duitsers” hanteerden. Je zou meer willen weten.
De vraag naar de goede Duitser is op twee niveaus te beantwoorden. Enerzijds: de man die hier tegen zijn zin deel uitmaakte van de bezettingsmacht en probeerde er iets van te maken, die het ook niet wilde, die herkende dat de oorlog geen goeds bracht.
Anderzijds: diezelfde man had in de jaren dertig al “nee” behoren te zeggen, zoals velen deden. Het is was immers niet moeilijk te zien wat er ging gebeuren. Om het grote met het kleine te vergelijken: wij konden rond 1990 zien waar we anno nu zouden staan – maar te weinig mensen hebben zich verzet tegen de combinatie van vrije-markt-denken en bureaucratisering in de zorg, in het openbaar vervoer, aan de universiteiten, in het onderwijs, in de telecommunicatie…
Uiteindelijk is de vraag wat “goed” en “slecht” is: individueel of collectief? Daarover is een serieuze boom op te zetten. Plus: mag je een individu aansprakelijk stellen voor een collectieve dwaling?
Ja inderdaad. Omstandigheden verschillen van geval tot geval en veel processen gaan sluipend. Zelf heb ik me in de jaren ’80 actief verzet tegen een poging van ZWO/NWO om in mijn vak (de taalwetenschap) bepaalde richtingen of scholen systematisch te bevoordelen of als enige in aanmerking te laten komen voor honorering. Het was jaren gedoe. Ik vlei me met de gedachte dat het wel iets heeft uitgehaald, maar de bijbehorende investering in termen van tijd en emoties heeft zijn weerslag op je omgeving en andere belanghebbenden die niet om toestemming zijn gevraagd. Alleen al daarom vraag ik me wel eens af of het verantwoord was. En ik had geluk. Anderen die verzet boden tegen wantoestanden heb ik tussen de wielen terecht zien komen.
Nog iets vreemds. In de 3e en 4e klas van de lagere school hadden wij les van niemand minder dan de oudere zus van Wally van Hall, vermaard illegalicus. Zij noemde zijn naam wel eens, maar heeft nooit iets over hem verteld, hoewel de oorlog van tijd tot tijd ter sprake kwam en hoewel ze veel aandacht besteedde aan onderwerpen die niet op het lesprogramma stonden. Daarna, op het gymnasium, had ik geschiedenis van Jan Meilof IJben, ook bekend staand als “scheve Jan, een kleurrijke persoonlijkheid. Hij zat vanaf dag één in het verzet. Maar heeft daar nooit iets over gezegd, of zelfs laten doorschemeren. Misschien allemaal begrijpelijk, maar ergens toch gemiste kansen. Of ben ik nu te streng?
Dankzij Walraven van Hall zijn mijn moeder en grootmoeder de oorlog doorgekomen. Mijn grootvader was als zeeloods in mei 1940 met zijn loodsboot naar Engeland gevaren om bij de geallieerde marine te dienen. Zijn vrouw en dochter hadden dus geen inkomen meer, totdat er een anonieme man aanbelde met een uitkering, die elke maand terugkwam. Na de oorlog bleek die uitkering afkomstig uit een fonds voor zeelieden, gesticht door Walraven van Hall. Dat was onspectaculair, maar effectief werk, net zoals dat van Jan Meilof IJben en zijn collega Rob van Amerongen, die voedsel leverden aan onderduikers. Ook ik had les van deze twee leraren en heb van hen inderdaad nooit iets over de oorlog gehoord. Het werkte anders: Rob van Amerongen wilde, zoals hij het later zelf uitdrukte, de leerlingen “een beetje fatsoen bijbrengen”.
Wow! Die oudere zus van Hall die ik op de lagere school had, besteedde veel aandacht aan industrie (vooral mijnbouw) en van alles rondom scheepvaart. Ze had een band met de Holland Amerika lijn. We hebben als klas tienjarigen bijvoorbeeld een keer van Amsterdam naar IJmuiden mogen meevaren op de Oranje (ong. 1957). Pas nu, door het wikipedia-artikel over Wally (voor mij blijft hij Wally), begrijp ik dat die relatie op hem zal teruggaan. We hebben ook een keer een tewaterlating mogen meemaken. Grootse gebeurtenissen.
Rob van Amerongen heb ik nauwelijks meegemaakt.
Als ik lees over de dingen die die mensen deden, begrijp ik niet hoe ze wisten te verhinderen dat het in de gaten liep.
Jona, jaren 90 zeg je? Eind jaren 70 kwam het gezeur van dat neoliberalisme reeds opzetten. In de top van bedrijven ging men nadenken over de stakeholder en dat was natuurlijk de man/vrouw met geld en verder niemand. Jaren 80 werd zorg almaar duurder, dus daar moest een dam tegen worden opgeworpen, iets wat naar mijn mening niet is gelukt vanwege alle burocratie en het afschaffen van systemen die toch redelijk functioneerden. Maar alles moet altijd anders, toch? Systemen die het goed doen, daar moet je met je fikken afblijven.
Een individu aansprakelijk stellen voor een collectieve dwaling? Mijn mening is dat de omgeving per definitie altijd sterker is. Ik hecht sterk aan de invloed van omgeving.