Als er in 1941 literaire top-tiens hadden bestaan, zou het lijstje voor non-fictie zijn aangevoerd door De Tachtigjarige Oorlog van B.W. Schaper. Het boek over Neêrlands nationale oorlog tegen de Spanjaarden werd nog datzelfde jaar herdrukt en was zo succesvol dat de Duitsers het bekroonden met een verschijningsverbod. Daarbij bleef het. Gelukkig, want de goede Bertus Schaper zou zijn leven niet zeker zijn geweest als de bezetter had geweten voor wie hij stand-in was: voor Jacques Presser (1899-1970), leraar geschiedenis, socialist, lid van Ter Braaks Comité van waakzaamheid tegen het nationaal-socialisme en (volgens de Duitsers) jood.
Onmiddellijk na de Bevrijding werd de mystificatie uitgelegd, en vanaf dat moment was Presser – die de oorlog als door een wonder had overleefd – een van ’s lands bekendste historici. In 1946 verscheen zijn Napoleon. Historie en legende. Zelden is een geschiedkundige zo achter zijn schrijftafel gaan zitten met het idee zijn onderwerp tot op de grond toe af te branden: in feite had Presser natuurlijk Mussolini, Hitler en Stalin in het vizier. Niet dat hij ongeïnteresseerd was in de historische waarheid, maar in zijn perspectiefkeuze liet hij zich explicieter dan zijn collega’s leiden door de actualiteit. Zo was ook De Tachtigjarige Oorlog voor hem eigenlijk slechts een aanleiding geweest om het verslagen Nederlandse volk moed in te spreken. Van De nacht der Girondijnen, het hier besproken boek, valt iets soortgelijks te vertellen – maar daarover later.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.