De weg naar Uch: Iran (1)

De toegang tot de Perzische Poort, in zuidwestelijk Iran

Daar staan we. Aan het begin van een bergpas in Iran, ver van de bewoonde wereld, in het lentezonnetje.  Om ons heen de kale toppen van het Zagrosgebergte, aan onze voeten een miezerig beekje, boven ons een strakblauwe lucht en vóór ons het pad waarover eeuwen geleden de manschappen van Alexander hebben gelopen. Alleen marcheerden zij hier bij maanlicht door de sneeuw en hadden zij niet het comfort van een taxi die ze een eind bergop bracht. Onze chauffeur, een vriendelijke Iraniër die ons al de hele dag vervoert naar plaatsen waar al een kwart eeuw geen westerling is geweest, is beneden achtergebleven om een passerende herder uit te leggen wat die Hollanders in vredesnaam hier in Iran komen zoeken.

Dat is een lang verhaal. In het najaar van 331 v.Chr. had Alexander het huidige Irak veroverd en vervolgens zijn troepen bevel gegeven op te rukken naar het oosten, naar Persepolis, de hoofdstad van het toenmalige Perzische rijk. De tocht verliep zonder al te grote moeilijkheden, maar in de bergpas die bekendstond als Perzische Poort werden de Macedoniërs opgewacht door een Perzisch leger. Omdat Alexander de Perzen in deze omgeving al tweemaal had verslagen, hield hij geen rekening meer met weerstand en zijn tegenstanders wisten hem zozeer in de problemen te brengen dat hij rechtsomkeert moest maken. Die avond legde een herder Alexander uit hoe hij om de vijandelijke stellingen heen kon trekken en namen de Macedoniërs het aangewezen bergpad. Bij zonsopgang vielen ze de Perzen in de rug aan. De verrassing was compleet, de zege totaal, en eind januari kon een begin worden gemaakt met de plundering van Persepolis.

Ruim drieëntwintig eeuwen later wist een Amerikaanse hoogleraar, Henry Speck van de universiteit van Shiraz, de Perzische Poort te identificeren met een pas ten noorden van het huidige Yasuj. Maar hij slaagde er nooit in de plaats te bezoeken. Het waren de dagen van de Iraanse revolutie en toen hij aankwam in Yasuj kreeg hij van de politiecommissaris het dringende advies te maken dat hij wegkwam. Veel overredingskracht had hij niet nodig. Tijdens het gesprek op het politiekantoor hoorde Speck de kreten van mensen die door de geheime dienst van de sjah werden gemarteld.

Weer een kwart eeuw later is het allemaal moeilijk voorstelbaar. Anno 2004 is Yasuj een even vreedzaam als levendig provinciestadje waar de politie je, met de hoffelijkheid die Iraniërs lijkt te zijn aangeboren, alle mogelijke hulp verleent. Kinderen zijn er, zoals overal in Iran, als de kippen bij om het eerste Engelse zinnetje dat ze op school hebben geleerd op buitenlandse bezoekers uit te proberen, “What’s the time, mister?” Ze gieren van de lach als je op je horloge kijkt. De plek waar Alexander zich een weg door de bergen baande heeft iets idyllisch. Dit is geen slagveld waar mannen vochten om hun huizen en families te beschermen, hier geniet je van het natuurschoon. En van de Italiaanse sigaren die we voor de gelegenheid hebben bewaard.

[De eerste aflevering van een reisverhaal uit 2004; wordt vervolgd]

Deel dit: