Het academisch Bén Tre

In de war

Maandagochtend, ik open de mailbox. Een berichtje van mijn moeder, een paar berichtjes die betrekking hebben op mijn werk, een vriendin die een lunchafspraak wil verzetten en een mailtje van iemand uit Groot-Brittannië, die me vraagt of ik een petitie wil ondertekenen tegen de naderende sluiting van het Canterbury Roman Museum. Ik heb mijn correspondent nog nooit ontmoet, maar als ik met hem correspondeer, geeft hij goede antwoorden waaruit een enorme belezenheid blijkt. Omdat ik hem respecteer, teken ik de petitie onmiddellijk, ook al ben ik nog nooit in Canterbury geweest en had ik tot vanmorgen niet gehoord van het museum.

Meestal ben ik sceptischer. In oktober 2009 kreeg ik een vergelijkbare uitnodiging om de Universiteit van Sheffield te schrijven dat ik bezorgd was over de voorgenomen sluiting van het Biblical Studies Department. Het verzoek was niet onredelijk. “Sheffield” is inderdaad een begrip en het verbaasde me al langer dat er plannen waren het departement te sluiten. Tegelijk wrong er iets aan de uitnodiging. De samenstellers somden allerlei rationele argumenten op, maar gaven nergens aan om welke reden men het besluit tot sluiting eigenlijk had genomen.

Niemand in Sheffield lijkt dat vreemd te vinden. Ik wel.

Hoe zat het ook alweer met de geesteswetenschappen? Waartoe dienen ze? Ik ontdekte het toen ik als letterenstudent eens aanschoof bij een collegereeks medische ethiek. Wat me opviel was dat mijn medestudenten, aspirant-artsen, een heel concrete kijk op de zaken hadden. Om een diagnose te stellen, liep je een reeks criteria af, en als de symptomen aan al die criteria voldeden, dan had iemand ziekte X en was behandeling Y wenselijk. De denkhouding van ethici trof de medestudenten die ik erover sprak als onpraktisch. Het was misschien interessant een probleem van twee kanten te kunnen bekijken, maar omdat het geen concrete oplossingen bood, had je er weinig aan.

Op dat moment begreep ik ineens het belang van de humaniora. Daar gaat het er altijd om iets van twee kanten te bekijken. Een roman is pas boeiend als twee respectabele gezichtspunten tegenover elkaar komen; een schilderij fascineert als het een conventie doorbreekt; geschiedvorsing en antropologie zijn zinvol omdat je leert dat andere culturen andere normen en waarden hebben, zodat je kunt nadenken over je eigen ideeën. De geesteswetenschapper is weliswaar niet in staat ons een langer leven te geven, zoals een arts kan doen, maar hij kan het leven wel een zekere diepte geven door mensen in staat te stellen het eigen gelijk te relativeren. Andere wetenschappen kunnen dat op hun manier ook, daar niet van, maar ik zou menig politicus een studie in de humaniora aanraden om het vermogen aan te leren een probleem te bezien vanuit meer dan één perspectief.

In Sheffield lijken ze vergeten dat je niet ongenuanceerd je eigen gelijk moet najagen. Een echte geleerde is een geleerde onder alle omstandigheden. Hij kan niet de nuance zoeken als hij in de bibliotheek zit, en de nuance vergeten als zijn instelling onder vuur ligt.

Vanzelfsprekend maakt dit de geesteswetenschappen kwetsbaar als er wordt bezuinigd. Terwijl degenen die een instituut willen opheffen soms de botte bijl hanteren, kunnen de letterdames en -heren alleen komen met inhoudelijke argumenten, soms erkennend dat hun opponenten gelijk hebben. En dat is precies waar het om draait: het vermogen iets van twee kanten te bekijken om zo de waarheid op het spoor te komen. Als je die bereidheid niet tevens hebt als je eigen positie in het geding komt, is de hele exercitie niets waard. Je kunt niemand inspireren als je een ideaal uitdraagt waar je niet zelf naar leeft. Wie banen wil verdedigen door zijn principes op te offeren, verdedigt niets, want dat wat hij wilde uitdragen bestaat niet langer. Het is de absurditeit van Bén Tre: een dorp verdedigen door het te verwoesten.

De eigenlijke vraag is of de huidige financiering van de humaniora nog zin heeft. Ik weet het antwoord niet, maar er zijn veel aanwijzingen dat er serieuze problemen zijn. Om me te beperken tot mijn vakgebied, de oude geschiedenis: exposities krijgen titels waarmee publiek wordt gelokt, zelfs als de tentoonstelling over iets anders gaat; archeologische persberichten bevatten overdreven claims omdat de financiering moet worden veiliggesteld; academische oudhistorici zijn momenteel een belangrijkere bron van desinformatie dan pseudowetenschappers.

Er is iets grondig verkeerd. Het dorp ligt al voor driekwart in de as, en degenen die het verdedigen, doen het door het nog verder in brand te steken.

[Dit stuk verscheen oorspronkelijk op Frontaal Naakt.]

Deel dit: