De brug over de Kwai (7)

De moeder en broer van de auteur op een foto die midden 1942 is gemaakt in hun eerste kamp voor burgergeinterneerden. Deze is later als ansicht verstuurd en bereikte de auteur na een jaar in Thailand.
De moeder en broer van de auteur op een foto die midden 1942 is gemaakt in hun eerste kamp voor burgergeïnterneerden. Deze is later als ansicht verstuurd en bereikte de auteur na een jaar in Thailand.

[Deze weken plaats ik op mijn blog het verhaal met de oorlogsherinneringen van dhr Dick van Zoonen. Een overzichtspagina is daar.]

Martonna (zomer 1943)

Na drie maanden Tamarkan was het werk klaar en werden de gevangenen elders ingezet. Met vijfhonderd man gingen we op stap, eerst 60 km met het werktreintje, een soort vrachtwagen op treinwielen, daarna 60 km lopen. We kwamen langs het grote houten viaduct van Wangpo (bestaat nu nog). We liepen 12 tot 15 km per dag met in je rugzak alles wat je bezat. Veel was dat niet. Een half versleten uniform, een slaapzak, een klamboe, een slaapmatje, een paar schoenen, een kussensloop, twee pannetjes, een veldfles, een paar puttee’s (beenwindselen) en een boek. Veel meer zal het niet geweest zijn. Op het werk liep je meestal alleen in afgeknipte uniformbroek met riem, verder niets, meestal ook geen schoenen.

Na een dag of wat kwamen we in het grote halfverlaten kamp Kim Sayok (km 172), door de Hollanders spottend King Sajoer genoemd, hetgeen in het Maleis “Koning Groente” betekent. Tien kilometer verderop was Martonna, het ergste kamp waar ik in de oorlog in gezeten heb.

In Martonna moesten wij met vijfhonderd man, allen Nederlanders, een stuk jungle van circa tien kilometer lang schoonkappen voor het spoorwegtraject. Een strook van meer dan tien meter breed moest kaal. De begroeiing bestond voornamelijk uit vijf meter hoge dunne bamboe. Bij het kappen kwamen bamboehaartjes vrij die veel jeuk gaven. Na het schoonkappen moesten wij een soort spoordijk opwerpen met aarde die we naast de baan op moesten scheppen. Verder moesten er regelmatig kleine houten bruggetjes in het tracé gemaakt worden, Het daarvoor benodigde hout moesten we in het oerwoud naast de baan kappen. Er werd niet gelet op de kwaliteit van het hout, soms mooi djatihout (teakhout), soms slecht waaibomenhout.

Het werk begon bij zonsopgang. Je kreeg met een ploeg een taak en als die niet klaar was bij zonsondergang werd er in het donker doorgewerkt. De regentijd was begonnen en dat betekende: overal modder. Bij werken in het donker hadden we last van meroetoes, een soort kleine muggen die bij honderden in je oren en in je baard kropen. Ik had toen een mooie volle baard.

Er kwamen steeds meer zieken (malaria en dysenterie) en dat maakte het werk voor de niet-zieken zwaarder. Als de taken niet opschoten kwam de Jap soms met een stok de (wat zij vonden: minder ernstige) zieken naar het werk jagen. Zo kwamen er meer zieken en werd de toestand ernstiger. De meest ernstige zieken werden afgevoerd naar King Sajoer, waar er veel dood gingen.

’s Morgens lag het hele kamp vol diarree van mensen die ’s nachts de latrine niet hadden kunnen halen. Dat gaf weer nieuwe besmettingen.  Soms kregen we hulp van olifanten om de bomen het bos uit te trekken, maar meestal moesten we het zelf doen.

Na drie maanden was dit deel van het traject klaar. De helft van de gevangenen, de meest fitte, werd verderop gestuurd en de andere helft, de minst fitte, werd met boten over de rivier afgevoerd naar de basiskampen aan het beginpunt van de spoorlijn. Ik werd meegestuurd met de minst fitte. In die basiskampen zaten veel zieken, die in de jungle iets opgelopen hadden. Je ging daar of dood of je knapte na een aantal maanden op en ging weer de jungle in om te werken.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “De brug over de Kwai (7)

Reacties zijn gesloten.