Oorlogskind (2) Uitstapjes

ben_1943

[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier.]

Ons gezin was niet erg rijk. Maar dat waren de meeste gezinnen niet zodat je dat ook niet zo gauw merkte. Misschien heb ik in die oorlogsjaren wel eens bij een oom en tante gelogeerd, maar daar weet ik eigenlijk niets meer van. Wel herinner ik me dat we een paar keer een uitstapje hebben gemaakt. Dat gebeurde altijd samen met de familie Migo. Die woonde in de Jan Vethstraat. Mevrouw en meneer Migo hadden vier kinderen, twee meisjes en twee jongens, die ongeveer net zo oud waren als wij. Tonnie zat bij mij in de klas.

Op een dag gingen we met beide families naar een bos dat halverwege de weg naar Ede lag; de Planken Wambuis. Dat is beroemd vanwege de geweldige hoeveelheid bosbessen die daar groeit. Wij gingen dus bosbessen plukken. Ik denk dat dat in juli 1943 of 1944 is geweest. Ik zat bij mijn moeder achter op de fiets en Wim bij vader op de bagagedrager. Ik denk dat de andere jongens zelf fietsten. Als klein jongetje plukte ik natuurlijk niet zoveel, dat deden vooral de vier ouders. Ze hadden een zeiltje op de grond gelegd en iedere keer als ze een potje vol hadden,  gooiden ze dat op een hoopje op dat zeil. ’s Middags lag er natuurlijk al een flinke berg. Tonnie en Mies Migo, Wim en ik waren aan het spelen en renden door het bos. Op een gegeven moment gaf iemand mij een harde duw, ik viel achterover en zat met mijn gat ineens midden in die hoop bosbessen. Allemaal prut… het werk van een hele dag plukken. Mijn broekje was natuurlijk helemaal blauw en ik denk mijn billen ook van de klappen die ik kreeg. Maar ik denk dat ze de hele boel wel hebben meegenomen, want als je er jam van kookt, wordt het toch allemaal prut.

Ook gingen we een keer naar de Heilig-Land-Stichting in Berg en Dal bij Nijmegen. Dat is een bijbels openluchtmuseum. Dat bestaat nog altijd. Met de trein gingen we naar Nijmegen en vandaar zullen we wel met de tram zijn gegaan. Op de terugweg was het heel druk in de trein en moesten we allemaal staan op het portaaltje bij de portieren. Mijn broer Joop zat kennelijk geweldig te klieren en dat werd vooral meneer Migo te erg. Op een gegeven moment pakte hij hem bij de kladden en gaf hem midden op het portaal een pak slaag. Ik was erg onder de indruk: Joop die daar op de grond lag te gillen en meneer Migo die er flink op los sloeg. Mijn vader vond het kennelijk goed, maar in die tijd was het heel gewoon dat kinderen klappen kregen als ze ondeugend waren geweest.

De mooiste ‘vakantiereis’ is beslist een dagje naar Amsterdam geweest. Dat moet in de zomer van 1944 zijn geweest. Met de beide families gingen we op reis: naar Artis. Nu was er in Arnhem ook wel een dierentuin: Burgers Dierenpark. Maar Artis was natuurlijk wel heel iets anders. 

Op een gegeven moment kwamen we bij een vijver, achter een stevig hek natuurlijk, waar de nijlpaarden lagen. Die beesten lagen in die poel met de bek wagenwijd open. Dan zie je een klep van wel een meter groot. De mensen vonden dat erg leuk, want ze gooiden allemaal snoepjes en fruit bij die dieren in de bek. Dus die hadden ook schik. Maar als klein jongetje was ik toch een beetje bang. Een poosje later kwamen we bij andere dieren die ook met de bek wijd open lagen: de krokodillen. Maar die lagen achter glas, want die mochten niet gevoerd worden. Die deden hun bek wijd open om af te koelen. 

Thuis hadden we een boek van Dik Trom en daarin stond een plaatje waarop je een jongen zag die in Artis de papagaaien probeerde te voeren. Maar de papagaai beet hem in zijn vinger en niet in het apenootje. Dus toen wij bij de papagaaien kwamen hield ik mijn handen stevig in mijn broekzakken. En die olifanten, die stonden maar met hun lange slurven om snoepjes te bedelen. Er waren genoeg mensen die wat van hun appeltjes wilden delen met die grote vreetzakken.

Toen we weer naar het station liepen, gingen we met zijn allen de Bijenkorf binnen. En daar kochten mijn ouders iets voor ons waar we jarenlang plezier van hebben gehad: een Monopoly-spel. Wat hebben we dat spel vaak gespeeld! Maar voordat we begonnen hadden we meestal eerst ruzie wie de auto mocht hebben. Iemand anders had dan de boot of het vliegtuig waarmee hij het spel speelde. Dat Monopoly-spel was nog zo’n prachtig ouderwets geval met geldbedragen die van ver voor de oorlog stamden; bij AF kreeg je 200 gulden en een hotel op de Kalverstraat kostte je vier huizen van elk 200 gulden en nog eens 200 gulden extra. Het leukste kaartje dat je kon trekken, was “U bent jarig en ontvangt van iedere speler tien gulden”.

Dat spel heeft ook de hele evacuatietijd meegemaakt, is dus mee geweest naar Apeldoorn en Megchelen en weer terug naar huis. En ook na de oorlog hebben we het nog jaren gespeeld. Dat was dus wel een goede aankoop geweest.

Op een dag gingen we naar Kasteel Doorwerth. Met de tram van lijn 1 gingen we naar Oosterbeek. Bij het eindpunt stapten we uit en via de Italiaanseweg daalden we van de heuvel af tot we bij het kasteel kwamen. Ik herinner me er nog van dat de gids ons een gevangenisruimte liet zien die onder water gezet kon worden. Ook was er een cel met een houten plafond. Aan dat plafond zaten allemaal ijzeren pinnen. Dat geval kon naar beneden om de gevangene extra te kwellen. Ik vroeg aan de gids of hij dat een keer wilde laten zakken. Dat wilde hij wel, maar dan moest ik in die gevangenis gaan staan. Toen vond ik het niet zo leuk meer. 

In een van de bovenzalen stond een aantal vitrines waarin een heleboel vliegtuigmodellen tentoongesteld werden. Later heb ik gehoord dat de verzameling van een of andere luchtvaartclub was. Maar dat is allemaal verloren gegaan, want het kasteel is bij de Slag om Arnhem grotendeels verwoest. Maar nu is het weer in volle glorie herbouwd.

Soms maakte ik heel alleen een klein uitstapje. In Arnhem reden toen nog trams. Lijn 1 liep van Oosterbeek naar Velp en lijn 2 van het Roermondsplein naar de Hoogkamp, waar wij woonden. Het eindpunt was boven aan de Bakenbergsweg bij de Jacob Marislaan en daar kwamen wij iedere dag langs als we naar school gingen. Een tramkaartje kostte toen 10 cent, maar je had ook dagkaartjes waarmee 5 ritten gemaakt konden worden. Zo’n kaartje kostte een kwartje. Nu hielden de mensen vaak een rit over en wij vroegen dan aan de mensen die uitstapten of ze een dagkaartje over hadden. Op een dag kreeg ik van een mevrouw zo maar een kaartje waarop nog drie knippen zaten. Ik rende naar huis en vroeg aan mijn moeder of ik een keer met de tram mee mocht. Dat vond ze goed en ik holde weer naar de tram en reed helemaal in mijn eentje mee naar het Roermondsplein. Daar ging ik aan de Rijnkade naar de schepen kijken en na een poosje weer terug naar huis. Dat kun je je nu niet meer voorstellen: zeven jaar oud en helemaal alleen met de tram naar de stad. En je moeder vond dat goed!

Maar ja, het was toen natuurlijk een heel andere tijd. Er waren  bijna geen auto’s en de auto’s die er waren konden meestal niet rijden omdat er geen benzine te koop was. Alleen de Duitse legerauto’s reden, maar dat waren er ook niet zoveel.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “Oorlogskind (2) Uitstapjes

  1. Ik vind de herinneringen van je vader heel leuk, Jona. Ik ben van 1940, dus ik kan een klein beetje vergelijken. Mijn vroege jeugd speelde zich af in Amsterdam in de oorlog. Mijn geheugen gaat – bewijsbaar – terug tot voor mijn tweede verjaardag. Maar ik herinner me niets van uitstapjes buiten de stad. Was de situatie in de oorlog in Arnhem toch wezenlijk anders dan in Amsterdam of kom ik gewoon uit een ander soort gezin dan je vader?

Reacties zijn gesloten.