Het einde van de Oudheid

Toen Romulus Augustulus in 476 werd afgezet, was Julius Nepos nog steeds de officiële keizer van het West-Romeinse Rijk (Bodemuseum, Berlijn)

Het handboek van Luuk de Blois en Bert van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld, eindigt met een beschouwing over het einde van de Oudheid. Die begint met de opmerking dat het een onmogelijke taak is het einde van het behandelde tijdperk te markeren. Elke periodisering, zo schrijven de auteurs, heeft immers iets onnatuurlijks. Ze geven ook aan dat het jaartal 500 na Chr. alleen maar de gewoonlijke keuze is, en behandelen dan diverse mogelijkheden.

Politiek en religie

Wie kijkt naar de politiek, kan kiezen voor het einde van het Romeinse Rijk, maar dan deugt 500 niet. In plaats daarvan zou je 1453 moeten kiezen, als Mehmet de Veroveraar de laatste Romeinse hoofdstad Constantinopel inneemt. Het einde van het West-Romeinse Rijk in 476 is ook al een rare keuze, schrijven de auteurs, want feitelijk stelde dat politiek al een tijdje niet meer zo veel voor, terwijl de ideologie van de ene wereldheerser nog bleef bestaan. Dus wat wilde het afzetten van Romulus Augustulus zeggen? De Arabische veroveringen in de zevende eeuw vormden volgens de schrijvers wél een belangrijke politieke breuk. Ze geven althans geen redenen waarom het belang van dit proces genuanceerd zou moeten worden. Ik denk: terecht.

De auteurs wijzen ook op de opkomst van het christendom.

Opnieuw kunnen we verschillende jaartallen noemen: 312, de bekering van Constantijn; 391, het verbod op de heidense culten door Theodosius; 529, de sluiting van de Academie van Plato in Athene door Justinianus.

De kanttekening die De Blois en Van der Spek hier plaatsen, is dat het christendom een gewoon product uit de Oudheid was. Zeg maar een monotheïsering van de religie die in de Oudheid op stoom kwam en verder ging. Ik voeg als kanttekening toe dat het verbod uit 391 een dode letter was en dat het jaartal 312 legendarisch is en geen geschiedwetenschap.

Cultuur en economie

Het culturele aspect dan? De taal? Het Latijn ging geleidelijk over in de romaanse talen, het Grieks maakte als taal van de wetenschap plaats voor het Arabisch. Meer melden De Blois en Van der Spek niet over cultuur, en dat is jammer, want hier hadden ze als contrapunt kunnen plaatsen dat er in de vijfde eeuw continuïteit was. De “barbaren” die zich vestigden in het imperium, zijn archeologisch niet te identificeren, zoals Pirenne al wist. Romania, zoals hij het noemde, bleef gewoon bestaan. Kanttekening bij deze kanttekening: als in één mensenleven twee opstandige legers je aloude hoofdstad leegroven (Alarik in 410 en Ricimer in 472) en als een vijandig volk de stad ook nog eens plundert (de Vandalen in 455), is er wel iets aan de hand.

De Blois en Van der Spek wijzen verder op het sociaaleconomische aspect. Die vijfde eeuw was vooral in het westen een tijd van problemen en aanpassingen. De steden verarmden en werden kleiner. Maar de auteurs herinneren eraan dat we niet teveel op het westen moeten letten. Iberië, Gallië en Brittannië vormden immers altijd de periferie van de oude wereld. Veel belangrijker was de vernietiging van het Italische centrum in de zesde eeuw, toen de Byzantijnen en Ostrogoten daar een kwart eeuw oorlog voerden.

Een conclusie?

Wat we kunnen zeggen, is dat door allerlei omstandigheden vrijwel de gehele Mediterrane wereld – waar zeer diverse beschavingen zijn ontstaan – door intensieve contacten en vooral door het ontstaan van het Romeinse Rijk tot een soort van culturele eenheid is gegroeid. Het is deze constellatie die gebroken werd.

Dat klinkt als conclusie heel mooi – maar die constellatie begon pas rond het midden van de zesde eeuw te ontrafelen. De natuurrampen ten tijde van Justinianus noemde ik vorige week al. Die markeren, in combinatie met het keizerlijke beleid (arabisering van de oostgrens, religieuze maatregelen, expansie naar Italië, wetgeving…) het begin van een woelige periode, waarin de oude wereld uiteenviel. Deze overgangsperiode eindigde pas halverwege de zevende eeuw. Een recent door Greg Fisher gepubliceerd overzicht van de Romeinse geschiedenis heeft dan ook als titel The Roman World from Romulus to Muhammad (2022).

In de tussenliggende eeuw vochten de Byzantijnen en de Sassaniden een lange, slopende oorlog (602-628), die ook de uiteindelijk zegevierende Oost-Romeinen zó uitputte dat ze geen weerstand hadden toen de Arabieren in 630 begonnen aan hun expansie – eerst naar Tabuk, later naar Mesopotamië en het Byzantijnse Rijk. Tegelijkertijd moest de jonge Merovingische koning Dagobert I (r.622-639) concessies doen aan de adel van het Frankische Rijk en hoewel hij zijn macht herstelde, dwongen de rijksgroten hem later opnieuw tot concessies. Hij was de laatste Merovingische heerser die over het gehele rijk heerste; de cyclus van afsplitsingen en moordaanslagen die tijdens zijn regering inzette, zou gedurende de volgende eeuw de toon zetten.

Traditie versus wetenschap

Ik rond nu (bijna) een reeks van 170 blogjes af. Ik heb de afgelopen drie jaar geprobeerd eerlijk over het handboek te schrijven, het prijzend waar ik het goed vond, het aanvullend als ik daar zin in had, en andere visies gevend als ik dacht dat docenten zoiets zouden doen in het hoorcollege. Er was in deze reeks één terugkerend punt van kritiek: de auteurs besteden vooral aandacht aan die zaken waarover ze literaire bronnen hebben, en negeren daarom allerlei belangrijke zaken. Je ziet dat ook aan de geografische verdeling. De Maghreb, met zijn zeshonderd Romeinse steden, krijgt nauwelijks aandacht, terwijl Gallië, met zijn zestig steden, wel veel aandacht krijgt. Iets harder geformuleerd dan ik zou willen: De Blois en Van der Spek komen niet los van de traditie.

Traditioneel is ook hun begrenzing van de Oudheid. Al eeuwenlang associëren West-Europeanen zich met het Nabije Oosten, waar de Bijbel is geschreven, en met Griekenland en Rome. En dat is wat De Blois en Van der Spek behandelen. Alleen: het is niet de traditie die van een vakgebied de grenzen bepaalt.

De grenzen van een discipline komen voort uit het onderwerp. In jargon: het gaat niet om het subject maar om het object. Astronomie gaat over sterren, niet over hoe mensen traditioneel hebben gedacht over de hemel. Chemie gaat om onomkeerbare fysische processen en is niet de alchimistische traditie. Psychologen kijken niet naar oude speculaties over lichaamssappen. En het object van de oudheidkunde is niet wat West-Europese geleerden van weleer, hoe knap ook, ooit hebben gedacht.

Oudheidkunde gaat over de periode waarover we, anders dan over de Prehistorie, niet slechts archeologie hebben maar ook geschreven teksten, maar waarover we, anders dan na pakweg 650 na Chr., onvoldoende geschreven bronnen hebben om tot echte geschiedvorsing te komen. Over die 650 valt natuurlijk een boom op te zetten. Voor de westelijke periferie zou je 800 of zelfs 1000 kunnen noemen. Een oudheidkundig handboek in de vijfde eeuw eindigen omdat zulks gewoonlijk gebeurt, is echter niet zo wetenschappelijk.

Tot slot

Tot slot rest mij alleen nog iets te vertellen over het ontstaan van het Kalifaat: de laatste grote gebeurtenis uit de Oudheid, een epiloog bij deze reeks. En in de zin dat daarna de bronnen rijkelijk beginnen te stromen, markeert de gebeurtenis het begin van de Middeleeuwen.

[Er is een overzichtspagina van de blogjes over het handboek.]

Deel dit:

6 gedachtes over “Het einde van de Oudheid

  1. FrankB

    “En in de zin dat daarna de bronnen rijkelijk beginnen te stromen”
    Voor Brittannië en de Lage Landen droogden de bronnen juist op vanaf ongeveer 400 CE (eerder mag ook). Daarom meen ik al jaren dat het einde van de Oudheid geografisch bepaald is (en nee, dat is niet de moderne natie-staat).

    1. FrankB

      Bedenk ik iets later: aan Michael Pye’s voortreffelijke The Edge of the World is voor bovenstaand een argument te ontlenen.

    2. Vóór 400 is het ook al niet voldoende voor echte geschiedschrijving. Zelfs voor een (voor de Oudheid) goed gedocumenteerde periode als die van de Bataafse Opstand is een analyse van de oorzaken niet voldoende mogelijk. We kunnen Tacitus napraten, weinig meer.

  2. Jort Maas

    Net als met classificaties zijn indelingen vooral nuttig bij het beantwoorden van een specifieke vraag. De wereld is te complex om hele duidelijke scheidslijnen te definieren maar indelingen maken op basis van (deel)vragen is een legitiem proces. Ik denk dat het Romeinse rijk over was toen er geen mensen (en een manier van leven) meer waren die zich als Romeins identificeerden.

    Maargoed, ik geloof dat het RMO een tentoonstelling heeft over villa’s, daar ga ik op deze mooie dag eens een kijkje nemen.

  3. Patrick Desmarets

    Dit is ook hetgeen István Bejczy beweert in zijn boek: István Bejczy – Een kennismaking met de middeleeuwse wereld.

    Hij schrijft: “… de verandering van het politieke en culturele klimaat in West-Europa op de drempel van Oudheid en Middeleeuwen. De vraag wordt gesteld in hoeverre deze verandering een breuk oplevert met het Romeinse verleden. Het lijkt erop dat de continuïteit tamelijk groot is geweest, zowel op het gebied van cultuur en economie als op dat van godsdienst en geleerdheid.”

    Hij werkt dit vervolgens verder uit. Ik dacht dat dit een van de studieboeken was van de bachelor geschiedenisopleiding aan UGent.

Reacties zijn gesloten.