
In het tweede deel van de Quichot zitten enkele hoofdstukken waarbij ik me altijd wat ongemakkelijk voel: het verblijf aan het hof van een hertog en een hertogin, die zich vermaken door wrede grappen uit te halen ten koste van de weergaloze ridder uit La Mancha en zijn schildknaap. Het ongemak zit erin dat ik het niet vind aangaan dat je mensen bespot die het minder hebben getroffen dan jij, zoals iemand die lijdt aan een geestelijke ziekte en niet meer in staat is feit en fictie te scheiden. Daarmee heb ik medelijden, maar tot ver in de achttiende eeuw was het volkomen normaal met zulke mensen de draak te steken.
Wie van adel was, had wel ergens een dwerg rondlopen om zich mee te vermaken. Zie het plaatje hierboven: de hofdwerg van de Spaanse koning Filips IV. Een bezoek aan de ongelukkige verpleegden in het dolhuis was vroeger een geliefd uitje. Iemand die zich verbeelde een dolende ridder te zijn, was een legitiem doelwit van vroeg-zeventiende-eeuwse treiterijen. Cervantes en zijn lezers hebben geen moment gedacht dat het gedrag van de hertog en hertogin ongepast was. En dat zegt iets over de wijze waarop Cervantes de Quichot heeft bedoeld.
Don Quichot is geen tragische held die des te tragischer is omdat we om zijn avonturen lachen, maar een kluchtige dwaas. Cervantes had ons ook een gebochelde kunnen presenteren. Of een joodse geldschieter die zijn geld kwijtraakt. Cervantes bood zijn lezers leedvermaak.
En toch: wie is in de Quichot de edelman? De hertog en hertogin zijn weliswaar van de hoogste adel, maar degene die zijn hart op de juiste plek heeft zitten, keer op keer op z’n gezicht gaat maar desondanks het goede blijft nastreven, is de Ridder met het Droeve Gelaat.
En dat plaatst hem in een respectabele literaire traditie, zoals natuurlijk ook te verwachten was van iemand die meer boeken heeft gelezen dan verstandig was. Hier is mijn lievelingscitaat uit de Ilias: de Lykische vorst Sarpedon legt zijn medestrijder Glaukos uit wat het betekent een edelman te zijn:
Waartoe zijn wij beiden in Lykië geëerd boven allen door erezetels, door gebraden vlees en altijd gevulde bekers? Waartoe ziet men tot ons op als tot de goden? Waartoe bewonen wij aan de oevers van de Xanthos een groot domein, aan wijngaarden en aan ander vruchtbaar land rijk? Verplicht dat ons nu niet te staan in het voorste gelid van de Lykiërs en ons te storten in het hete gevecht, opdat de hecht gepantserde Lykiërs aldus spreken: “Waarachtig, niet roemloos waren onze koningen, die in Lykië over ons heersen; zij eten de vetste schapen en drinken de beste wijn, als honing zo zoet, maar zij strijden in onze voorste gelederen.” (vertaling M.A. Schwartz)
En nog een derde loot aan deze boom, uit de tijd van Cervantes: een paar regels uit het Wilhelmus.
Lijf ende goed tezamen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders, hoog van namen
hebben ’t u ook vertoond.
Of, om het eigentijdser te zeggen: “with great power, there must also come great responsibility”. Dat kwam, zoals u vermoedde, uit Spiderman, maar als u liever een regel uit de Quichot heeft: “het privilege van de ware edelman is plicht”.
Ik beken dat ik deze regel nooit in Cervantes’ tweeluik over de vernuftige edelman ben tegengekomen – ik houd me aanbevolen als iemand me het hoofdstuk kan noemen – en het maakt uit hoe ze zijn bedoeld. Don Quichot leutert immers nogal wat af en veel van zijn woorden zijn precies wat je zou verwachten: boekenwijsheid. Ik zou willen weten hoe Cervantes deze woorden precies in de mond van zijn personage heeft gelegd.
Van de andere kant: tot de allerlaatste hoofdstukken lééft Don Quichot hiervoor, boekenwijsheid of niet. Hij krijgt de klappen waar hij om vraagt maar blijft zijn idealen trouw. Men hoeft immers niet te slagen om te volharden. Als hij aan het einde van zijn leven tot inkeer komt, distantieert zich van zijn daden maar niet van zijn idealen.
Het is de taak van een dolende ridder recht te zetten wat scheef en krom is. Het is de wil van de hemel dat Don Quichot is geboren in een tijd van ijzer om een gouden tijdperk te laten herleven. Dat mislukt steeds op lachwekkende wijze maar met het ideaal zelf is, volgens mij, weinig mis. Je kunt beter als Gutmensch iets doen om de wereld een wat prettigere plek te maken, zelfs al mislukt het van tijd tot tijd en word je bespot, dan passief langs de kantlijn staan en grappen maken over Gutmenschen. Don Quichot doet iets en is een edelman. De hertog en de hertogin zijn alleen edel in naam.
Instemmende groet,
Is niet de adel (‘de ridder’) voortgekomen uit krijgers die op een paard reden en bevel voerden over een groep vechtjassen? Dat had natuurlijk niks te maken met ‘de adel van de geest’ of idealen, maar met vechtjasserij.
Ons ‘ridders’ komt net zo van ‘ruiters’ als het Romeinse ‘equites’ van ‘equus’ (paard) komt. Omdat alleen de rijkeren in de vroegere Romeinse legers het konden veroorloven te paard naar de oorlog te komen, vormden ze vanzelf in de oorlog een aparte klasse. Hetzelfde gold voor de Germaanse koninkrijken aan het begin van de Middeleeuwen.
Het enige wat ik zo direct kan bedenken, is de anarchistisch getinte tirade uit het eerste deel (hoofdstuk 45), nadat Don Quichot de schutter die hem kwam arresteren te lijf is gegaan: weten ze dan niet dat dolende ridders ongrijpbaar zijn voor het gerecht, dat hun wet hun zwaard is, hun keure hun branie? In het Spaans rolt het mooier:
¿quién fue el ignorante que firmó mandamiento de prisión contra un tal caballero como yo soy? ¿Quién el que ignoró que son esentos de todo judicial fuero los caballeros andantes, y que su ley es su espada; sus fueros, sus bríos; sus premáticas, su voluntad?
De situatie is weer eens potsierlijk en laat de lezer in verwarring of hij dit in de eerste, de tweede of de derde graad moet nemen. In de musical is het duidelijker: It is the mission of each true knight… His duty… nay, his privilege: https://www.youtube.com/watch?v=RfHnzYEHAow. Nergens doorleefder dan bij Brel: https://www.youtube.com/watch?v=U2kn0Q3UHOc (maar daar is het begin afgesneden).
Bij deze aflevering moet ik denken aan een echt bestaande persoon die ik steevast noem ‘de prins die op papier tevens ridder is’.
Of hij naar boven likt? Dát weet ik niet.
Dáár heb ik géén ervaring mee.
” JOODSE geldschieter”
In het Spanje van de 16e eeuw?
Goeie!
Ik dacht eigenlijk aan “The Merchant of Venice”.
Shakespeare wist niet eens wat een jood was want die waren in de 14e eeuw uit Engeland verbannen
De ware edelman en de werkelijke edelman hebben vrijwel nooit samengevallen. De werkelijke edelman hield zich voornamelijk bezig met het uitzuigen en anderszins terroriseren van de boerenbevolking. Tussendoor leed hij nogal eens honger en/of zat te suffen in zijn tochtige kasteel.
Geachte mnvO, Zulk taalgebruik is niet meer nodig. De terreur van 1793-94 heeft zijn werk afgerond. Robbespierre is inmiddels terechtgesteld.
Jona, Jona, Jona. “Spider-Man” schrijf je met een liggend streepje. Stan Lee heeft dat bedacht om ’t visuele onderscheid met de titel “Superman” groter te maken. Zo is ’t en niet anders.
De ‘Spider-Man’ quote is een stuk ouder! Zie hier: http://quoteinvestigator.com/2015/07/23/great-power/
Ook een mooie stem in het koor over de ware adeldom is die van Erasmus, die in het Voorwoord tot De civilitate morum puerilium (1530, of misschien al 1526) schreef: “Pro nobilibus autem habendi sunt omnes qui studiis liberalibus excolunt animum. Anderen mogen leeuwen, adelaars, stieren en luipaarden op hun blazoenen schilderen, meer van de ware adeldom bezitten zíj die hun wapenschild kunnen tooien met al hetgeen zij hebben opgestoken van kunst en wetenschap”.