Leidens Ontzet

Leidens Ontzet
Leidens Ontzet

P.C. Hooft is geen schrijver die nog veel lezers trekt. We kennen hem zoals we Vondel kennen: er is een straat of een park naar zo iemand genoemd, en dat is het dan. Zo gaan die dingen nou eenmaal en dat is niet erg. Dat laat onverlet dat die auteurs wel wisten hoe ze een verhaal moesten vertellen en mooi Nederlands schreven. Hieronder volgt een stukje uit Hoofts Nederlandse Historiën (1642) dat ik tijdens een slapeloze nacht heb overgetypt. Gegeven de datum – dit gaat online op 3 oktober – kunt u het onderwerp wel raden: het ontzet van Leiden.

De situatie: de dijken zijn doorgestoken, de vloot van Lodewijk van Boisot nadert de belegerde stad en hoeft alleen de Lammenschans nog in te nemen, maar de postduif waarmee dit de Leidenaren wordt aangekondigd, valt in Spaanse handen. De belegeraars besluiten echter geen soldaten nodeloos op te offeren en trekken zich geordend terug. Het geschut, dat ze niet kunnen meenemen door het geïnundeerde gebied, wordt onklaar gemaakt door de stukken in het water te werpen.

Let op de mooie manier waarop Hooft het verhaal opbouwt en naar een climax werkt. Eerst vertelt hij dat de stad van niets weet, dat een jongen ontdekt dat de Spanjaarden zijn vertrokken maar dat de Leidse commandant sceptisch is. Daarna begint het crescendo: Hooft laat de vloot de stad binnenvaren, waarbij de vreugde almaar verder aanzwelt tot uiteindelijk de admiraal de overwinning kan opdragen aan God, waarop de Leidse bestuurderen het besluit nemen dat Leidens Ontzet gevierd zal blijven worden.

Let verder op het prachtige ritme van Hoofts proza. Hardop lezen dus en je begrijpt weer waarom het Nederlands de allermooiste taal ter wereld is.

Maar in der stad had men geen lucht altoos van dit opbreken; uitgezeid, dat er enig gekrijs, onder ’t zinken van ’t schut gehoord werd; en zeker jongen, van den wal, bij duister op de glimmende lonten achtsloeg, hoe zij altzamen van de schans afkuierden, zonder te keren. ’t Zelve knaapje, gissende de waarheid hieruit, verworf oorlof [toestemming], en zes gulden te loon, om de gelegenheid te gaan bezichtigen; in hope, zo ’t daar anders stond, den Spaansen diets te maken, dat hij van honger verlopen was. Overgekomen, en niemand in ’t blokhuis vernemende, wenkte hij met zijnen hoed. Echter darden [durfden] de stedelingen daarop nog niet vertrouwen, twijfelende oft het een loos teken waar, dat hem de Spanjaarden doen deden. Dan, als men enen man, die hem volgde met een springspiets, zijnen weg verbij de schans zag nemen, en tot de knieën toe door ’t water den amiraal tegemoet lopen; greep er de gemene wens aan wederzijden niet alleen hope en verkwikking, maar de verzekering en kraft ener volle vreugd uit.

Boisot nochtans, dien deze tijding, terwijl de kornellen en hopluiden tot Zoeterwoude vast raadslaagden, gebracht werd, nam ze niet lichtvaardelijk aan; maar houdende zich met het gros op zijn hoede, schikte twee galeien voorheen [vooruit]; die de sterkte onbezet, en twee stukken schuts gezonken vonden. Daar werden zij ontvangen door hopman Gerrit van der Laan, die zich met zijne vrijbuiters daadlijk uit de stad naar Lammen gespoeid had, ter plaatse der afpaling toe. Na ’t openen derzelve, maakte de vloot veirt; mennende Boisot de vóór-, d’amiraal Adriaan Willemszoon de achtertocht: en kwamen alzo opgetogen in genoegen en dankzegging, des zondags, derden van Wijnmaand, ’s morgens ontrent acht uren, ter stad invaren.

Uitgelaten en onuitspreeklijk was de blijdschap, daar ze mee bewelkoomd werden van burgers en gezaghebbers. Men scheen er verrezen van der dood; en met reppen en roeren zijn achterstal van levendigheid te willen inhalen: zo woeld’ het en krioeld’ het door straten en stegen: inzonderheid aan de Vlietbrug, daar de lijftochtschepen [proviandschepen] door de veste schoten. Het holgehongerd volk, wijf, man, oud, jonk, boordde bol en dik den oever, en overwelfde, zo veel hun doenlijk viel, de vaart, met uitstrekken van schouderen, armen, en handen, om te bereiken, te vangen, te grabbelen, ’t brood, haring, kaze, en andre spijzen hun toegesteken oft geworpen, door de bootsluiden. Zommigen liepen oft sprongen ten halze toe in ’t water; oft zwommen aan de schepen. De zelve luiden, zo nat en druipende als zij waren, ook andren, die iet gekregen hadden, schooiden ermee steewaarts in, verkundigende d’algemene behoudenis. Alle buurten en wijken gewaagden van den roep: “Leyde, Leyde is ontzet. Gode lof in der eeuwigheid.” Daarentussen zag men er menigte, dien ’t voedsel tot vergif gedeeg, mits [=wegens] den onmaat hunner gulzigheid; zulks dat zij, ook onderweeg [zelfs midden op de weg] met het eten tussen de tanden, verstikt bleven. Een overerbarmelijk ding, na ’t ontworstelen van zo velerlei ramp, in de haven zijns heils te sneuvelen. Maar zo luttel bedachtzaamheids vindt men in alles, bij den gemenen man, om zijn eigen nut te weten: tenzij d’Overheid het bezorgt en hem te voren meet [het hem toemeet]. Dezelve derhalven, opdat zich voortaan niemand lichtelijk veraasde [dood at], en de verwende [ontwende] magen allenskens haren plicht mochten herleren, raamde plaats en orde, om aan ieder meer niet teffens dan een half pond broods, een stuk kaze en één pekelharing uit te delen. De amiralen, opgetreden [aan wal gegaan], namen hunnen gank, gevolgd van scheeps- en steêvolk, recht naar de kerke, om gemener stemme den Here te danken, voor zo vele en verscheiden oogschijnlijke gunsten, d’een achter d’andre hun als toegeteld, tot voltrekking van de verlossing der stad. Daar smolten de gemoeden in hun eige vurigheid, en was de beweegnis zo weldig, dat de harten van vrolijkheid, de ogen van tranen overliepen, en de sleur van den zang der psalmen deden haperen. Thans maakte de vroedschap een raadslot [besluit], van alles jaars dien dag, met bidden en loven, samt ommegang in ’t geweer, tot onversterflijke gedachtenis, te vieren.

[Als u denkt: dit heb ik eerder gelezen op deze blog, dan hebt u gelijk. Ik publiceerde dit vijf jaar geleden ook al eens. Maar het is te aardig om het niet twee keer te publiceren.]

Deel dit:

14 gedachtes over “Leidens Ontzet

  1. henktjong

    Je maakt een kanon niet onklaar door het in het water te gooien. Je kunt het er gewoon uithalen, droog poetsen en weer gebruiken. Je maakt een kanon onklaar door een ijzeren pin (nagel) in het zundgat te slaan, dan kan het niet meer afgeschoten worden. Verder vraag ik me af of de gemiddelde Leienaar in 1574 al de psalmen uit zijn hoofd kon galmen. In de RK kerk mocht het volk niet zingen en waren de psalmen nog in het latijn en dat was pas 2, maxinaal 8 jaar geleden veranderd.

    1. Ik heb dat ook bedacht, dat je die stukken zo niet onklaar maakt, maar het is wat Hooft schrijft. Ik denk dat hij vaardiger was met de pen dan met de laadstok.

      1. Jeroen

        Maar het feit (laten we maar even aannemen dat niet het héle verhaal verzonnen is) dat er nog volop voedsel in de Spaanse stellingen voor het grijpen lag, geeft toch enigszins aan dat men vrij halsoverkop vertrokken moet zijn.

        Wellicht ontbrak de tijd of was het materiaal zo gauw niet voor handen, en dacht men “dan de kanonnen maar de sloot in rollen”.
        Tegen de tijd dat de tegenstander die dingen gelokaliseerd heeft, opgetakeld, schoon en schietklaar gemaakt heeft en vervolgens in stelling heeft weten te brengen… ben je in ieder geval niet meer in zicht, zou ik zeggen.

        1. Frans

          Volgens mij kost het vernagelen van zo’n kanon minder tijd en moeite dan de hele handel in de plomp flikkeren. Aan de andere kant: het was natuurlijk nogal een drassige boel daar, dus zo’n brok ijzer zou wegzakken en nog niet zo makkelijk naar boven te dreggen zijn. Voer voor archeologen! Zijn er in de buurt van Leiden verroeste kanonnen gevonden?

  2. henktjong

    Ik weet het nog goed. Maar ik heb sindsdien nooit een bevredigend antwoord op mijn opmerkingen gekregen. Toch eens een Leidse historicus raadplegen…

      1. henktjong

        Ik kijk wel uit; ik heb daar gestudeerd en 1 keer de feestelijkheden meegemaakt. De naweeën duren nog tot in komend weekend. Ik wacht wel tot maandag.

    1. Jeroen

      Heel technisch gesproken staat er niet eens dat het volk zelf zong..

      Maar los daarvan: ook al mocht men niet meezingen, en kreeg men geen Latijnse les… als ik mijn gehele leven elke zondag een liedje in het Chinees hoor, jarenlang.. zou ik dan niet een moppie kunnen meezingen?
      Desnoods steenkolen? O ze wieze woze?

  3. henktjong

    Overigens is die beloning van fl. 6 voor dat jongetje ook behoorlijk overdreven. Nu zou dat een bedrag van fl. 262.38 oftewel € 119,06 waard zijn. Ik geloof daar niks van, zeker niet gezien het feit dat fooien en beloningen voor klusjes in die tijd een paar stuivers was. Zo riskant was zo’n uitstapje nou ook weer niet dat je er een weekloon van een gemiddelde ambachtsman voor over had.

    1. In 2001 stond fl. 262.38 inderdaad gelijk aan € 119,06, maar het is naïef om te veronderstellen dat een hedendaagse euro nog steeds de koopkracht van fl. 2,20 in 2001 vertegenwoordigd.

      1. henktjong

        Dat doe ik ook helemaal niet. Het is alleen maar een te hoog bedrag om als beloning voor een trip buiten de muren naar een leeg soldatenkamp. De verhouding is gewoon scheef en hoeveel keer de gulden in de euro kan is niet aan de orde. Gezeur…

  4. Soms citeer ik Hooft nog wel, bijvoorbeeld als ik een oudere op een e-bike tegenkom:

    Gezwinde grijsaard die op wakk’re wieken staag
    de dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken
    altijd vaart voor de wind, en ieder na laat kijken …

  5. Theo Joppe

    Hooft is er natuurlijk alles aan gelegen om het Spaanse leger als een geduchte tegenstander voor te stellen, maar in die periode waren het vaak huurlingen. Betalingen van soldij waren onregelmatig (als ze al kwamen), doordat dat allemaal door de molen van de centrale bureaucratie in Brussel moest. Dus ik denk eerder dat de soldaten zélf hadden besloten dat het wel mooi was geweest bij die zompige weilanden…
    Een mooi inkijkje hoe de Spaanse oorlogsvoering in de praktijk verliep vindt men in het verslag van Francisco Verdugo, die tussen 1581 en 1595 als gouverneur het bevel voerde over de Spaanse troepen in het noorden van de Nederlandse gebieden (Groninger Bronnenreeks 3, 2009, vertaald en bezorgd door Jan van den Broek). Het is een ware klaagzang over ambtelijke incompetentie, muiterij, praktische tegenslag — noem het maar op. En erg veel regen. Zeer de moeite waard!

Reacties zijn gesloten.