
[Voor de vaste bezoekers van deze blog: vandaag zijn jullie even niet aan de beurt, maar is de blog voor kinderen die het verhaal van Gilgameš nog nooit hebben gehoord. Daar moet verandering in komen. Het staat u natuurlijk vrij een achtjarige voor te lezen. Het eerste deel was hier.]
Toen zijn vriend Enkidu was overleden, was koning Gilgameš van Uruk bang geworden dat hij ook dood zou gaan. Dus ging hij op zoek naar de enige mensen die ooit onsterfelijk waren geworden, Ut-Napištim en Emzara. Zij hadden lang geleden de Grote Overstroming overleefd en woonden sindsdien voorbij de rand van de wereld. Misschien ontvingen ze Gilgameš in een huis zoals hierboven, gemaakt van riet. Zulke gastenhuizen maakten ze in Irak vroeger en nu nog altijd.
Ut-Napištim vertelde aan Gilgameš dat de goden op een kwade dag hadden besloten de wereld onder water te zetten. De allereerste mensen hadden allemaal slechte dingen gedaan en daarom hadden de goden besloten dat ze opnieuw wilden beginnen, zonder de slechte mensen. De goden spraken af dat ze het geen mens zouden zeggen.
Ea, de slimme god van het zoete water en de beschermer van de mensen, wilde proberen de goede mensen te redden. Alleen had hij beloofd dat hij het plan aan geen mens zou verklappen. Daarom ging hij bij een muur staan en zei: “Nou muur, binnenkort komt er een grote overstroming en staat de hele aarde onder water. Hopelijk is er iemand die een grote boot bouwt.” Aan de andere kant van de muur stond Ut-Napištim, die het natuurlijk hoorde en begreep. Meteen ging hij een boot bouwen.
Ut-Napištim en zijn vrouw Emzara dachten niet alleen aan zichzelf maar ook aan de dieren. Dus die lieten ze ook mee varen. Als je in Amsterdam bij de Schreierstoren kijkt, zie je nog een plaatje hoe de dieren twee aan twee aan boord gaan:

Het schip was nog maar net klaar toen het noodweer uitbarstte. Eerst storm en regen en daarna een enorme golf zeewater die de hele aarde overspoelde. Zelfs de goden, die het toch zelf hadden bedacht, werden er bang van en vluchtten naar de hemel, boven de regenwolken. Ze kregen spijt van wat ze hadden gedaan. Na zeven dagen, zo vertelde Ut-Napištim aan Gilgameš, maakten de goden een einde aan de storm en kort daarna bereikte het schip een berg. Ut-Napištim zei:
Ik haalde ik een duif tevoorschijn en liet haar los.
De duif vloog weg, maar keerde terug:
Er was geen plaats om te landen, dus keerde ze weer naar mij.Ik haalde een zwaluw tevoorschijn en liet hem los.
De zwaluw vloog weg, maar keerde terug:
Er was geen plaats om te landen, dus keerde hij weer naar mij.Ik haalde een raaf tevoorschijn en liet hem los.
De raaf vloog weg en zag hoe het water teruggetrokken was;
Hij at, stapte heen en weer, poepte en kwam niet meer terug.
Toen wisten Ut-Napištim en Emzara dat ze konden uitstappen. Eerst lieten ze alle dieren vrij en toen maakten ze eten klaar. De goden roken het en kwamen al snel langs om mee te eten. Natuurlijk kregen de goden ruzie, want blijkbaar had een van hen het plan verklapt, maar toen Ea zei dat hij het had verteld aan een muur, moesten ze eigenlijk wel lachen. Ze gingen nieuwe mensen maken.
Alleen: Ut-Napištim en Emzara waren nog van de oude mensen. Voor hen was geen plaats en daarom mochten ze eeuwig leven, net als de goden. Het waren immers goede mensen. Dus daarom waren Ut-Napištim en Emzara onsterfelijk geworden. Als Gilgamesj dat ook wilde, moesten de goden eerst een nieuwe Grote Overstroming maken – en dat zou nooit meer gebeuren.
Dat was het verhaal van Ut-Napištim en Emzara. Gilgameš begreep dat hij niet op die manier onsterfelijk kon worden. Wat er daarna gebeurde, vertel ik straks.
[De vertaling is van Herman Vanstiphout; ik schreef er hier al eens over.]
Jona schrijft dat de mensen slechte dingen deden en dat er daarom een zondvloed kwam. Maar in Atra-hasis staat dat de mensen teveel lawaai maakten waardoor Enlil niet kon slapen en boos werd. Dat vindt ik leuker dan het goed-slecht cliché.
Ja, klopt, maar het Epos van Gilgamesj zwijgt over de aanleiding; de luisteraars wisten het al. Ik vond de volkomen willekeur dat je bij geluidsoverlast de aarde maar blank zet, ofschoon voor mij een hartenwens als er weer eens bouwvakkers in mijn tuin bezig zijn met een vlakschuurmachine, te schokkend voor kinderen. Een zondige mensheid straffen is ook niet echt waar ik vrolijk van word, maar toch: je kunt nog denken dat het ’s mensen verdiende loon is.
De ark van Noach is niet de boot van Ut-Napisjtim en Emzara. Breng kinderen nou niet in de war…🙄
Emzara, ze wordt genoemd -in Genesis werd het niet van belang geacht de naam van de vrouw van Noach te vermelden, of de namen van de drie vrouwen van zijn zonen.
Leuk gedaan zo.
Serieus reagerend op plagerige speelsheid: het verhaal is van degenen die het nodig hebben.
“het verhaal is van degenen die het nodig hebben”.
Amen!