
[Vandaag bestaat de Mainzer Beobachter tien jaar en daarom maak ik een persoonlijke balans op. De trouwe lezers van de blog zullen weinig nieuws tegenkomen, maar het is goed eens te kijken of mijn ambities overeenkomen met de praktijk. Dit is het voorlaatste van twaalf stukjes; het eerste was hier.]
Even samenvatten. De humaniora vormen een zinvolle intellectuele activiteit. Door de aard van de eigen denkbeelden te doorgronden groeit een mens als mens. Bovendien verbindt kennis alle volken en generaties. Dat is het grote verhaal van de mensheid, een verhaal over groei, verheffing, zelfverwerkelijking. De crux hierbij is dat het Bildungs-ideaal collectief is.
Of zou moeten zijn. In de praktijk is het dat niet. De universiteiten leiden studenten als individuen op door ze vaardigheden en inzichten mee te geven, maar onthoudt door middel van betaalmuren deze inzichten aan de rest van de samenleving. (Bedenk hierbij: de VSNU heeft mooie woorden over de maatschappelijke functie van wetenschap maar nodigt de maatschappelijke organisaties niet uit voor een gesprek over de vraag wat de maatschappij nodig heeft.) Voor de oudheidkunde zijn daarnaast de gymnasia relevant. Die bieden een mooi product, maar het is opnieuw toegesneden op kleine groepen individuele leerlingen, allemaal op het VWO. Terwijl er daarbuiten eveneens mensen zijn met belangstelling voor de oude wereld. Ik zal wat verklappen: dat zijn er meer. Het blijkt uit de bezoekcijfers van de musea.
Kortom, het is prachtig om inzicht te verwerven in het eigen denken maar omdat de inzichten niet iedereen ten goede komen, is de praktijk niet voldoende sociaal. Bovendien keert deze terugtrekking van de oudheidkundige disciplines uit de samenleving zich tegen de oudheidkunde. Bad information drives out good en goede informatie ligt steeds meer verborgen onder junk news, waardoor mensen geen goed beeld hebben van het vak. Onbekend maakt onbemind maakt bedreigd.
Dit alles – de trouwe lezers van deze blog weten het – zal ik de afgelopen jaren tussen de 150 en 200 keer hebben geschreven. Dat iedereen aan de humaniora moet kunnen deelnemen, zeg ik niet alleen omdat kennis delen nu eenmaal mijn werk is en ik graag iets zinvols doe, en ook niet omdat het delen van informatie cruciaal is voor het overleven van het vak, maar vooral omdat ongedeelde kennis even overbodig is als een onuitgevoerd muziekstuk. Wetenschappers die inzichten achter betaalmuren leggen of op een andere manier het bereik inperken, zijn af.
En ik meende dus dat ik part noch deel aan had aan de teloorgang van mijn vak. De bestudering van de oude wereld ging dan wel naar de verdommenis, zou ik hebben kunnen zeggen, maar in elk niet door mijn toedoen.
Het stuitende is dat ik de inconsistentie van mijn standpunt lange tijd niet heb herkend. Als het ging om kennis, vond ik dat we een verantwoordelijkheid hebben voor de hele gemeenschap; het ideaal was collectief. Tegelijk vond ik het, voor de rechtvaardiging van mijn werk, wel genoeg dat ik persoonlijk, als individu, geen vuile handen maakte. De gang van zaken rond de nieuwsbrief toonde me dat dit niet vol te houden was. Ik heb dit inzicht nogal laat verworven.
Er zijn verzachtende omstandigheden. Aan de al genoemde mechanismen kan ik toevoegen dat de boekenbranche liever slechte boeken van een celebrity verkoopt dan goede boeken van deskundigen. Daar kan ik niets aan doen. Ik kan er ook weinig aan doen dat wetenschapsjournalisten wel erg vaak en erg kritiekloos wetenschappelijke artikelen samenvatten. Mensen met meer talent, academici met geleerde titels en Maartens van Rossem met eigen publiciteitscircussen zouden denkelijk weinig meer hebben bereikt dan ik. Maar toch: had ik niet effectiever kunnen zijn?
Dus dit is na een slordige kwart eeuw uitleg geven over wat oudheidkunde is en tien jaar bloggen de balans: de studie van dooie stenen zou een relevant vak kunnen zijn, maar er is weinig animo om haar professioneel uit te leggen, en ik kan het niet verbeteren. Ik zit opnieuw in een fuik.
[Vandaag bestaat mijn blog tien jaar. Ik maak een persoonlijke balans op. Dit stuk krijgt nog één vervolg.]
Wetenschapsjournalisten zijn vaak ook maar in één tak van sport opgeleid en gaan derhalve wel eens wat kort door de bocht bij het schrijven van een artikel over iets wat buiten hun oorspronkelijke vakgebied ligt. En een krant of algemeen tijdschrift kan het zich meestal niet veroorloven op elk vakgebied een smeuïg-schrijvende journalist in de staf te hebben. Daarom abonneer ik me op tijdschriften zoals Scientific American waar door vakkundig onderlegde personen ingewikkelde dingen begrijpelijk voor een leek worden uitgelegd. En, dat is ook de reden dat ik jouw blog lees omdat ik hier de klassieke oudheid op een voor mij begrijpelijke wijze uitgelegd krijg, waarvoor mijn dank.
“De humaniora vormen een zinvolle intellectuele activiteit.”
OK. Volg dan mijn adviezen op (als je me niet gelooft, praat eens met een psycholoog hoe zulks werkt; op internet kun je het ook wel terugvinden) want onhaalbare doelen als “schone handen houden” en “eigenhandig het oudheidkundig bedrijf renoveren” maken die activiteit op den duur alleen maar onmogelijk.
Ziehier de valkuil van onzekere mensen. Ze zijn onzeker om dat aan hun onzekerheid te doen wat nodig is en wat werkt. In die zin ligt het inderdaad aan jou, maar op een heel andere manier dan je in de vorige aflevering beschreef. De “fouten” die je daar beschreef waren geen fouten; op dat punt heeft BenS gelijk.
Elke psycholoog zal je ook vertellen dat buitenstaanders (zoals de mensen die hier reageren), mits zij het goed met je bedoelen, een realistischer beeld van jou hebben dan jijzelf. De cruciale vraag is of je bereid en in staat bent te erkennen wat de uiteindelijke oorzaak is: je onzekerheid – en of je bereid en in staat bent er iets aan te doen.
Begin maar met de herinvoering van de rubriek Het Mooiste van de Maand. Je weet al dat je er veel mensen een plezier mee doet. Je redt de wereld er niet mee, maar het is wel meer dan niets.