De “Urheimat” van de Indo-Europese talen

Bronzen bijlen uit het archeologisch museum van Burgas. De makers spraken een vroege vorm van Indo-Europees.

Vorige week vertelde Gert Knepper al over de ontdekking en reconstructie van het Proto-Indo-Europees, de moedertaal van allerlei Europese en Aziatische talen. Die talen worden inmiddels ook gesproken in Afrika, Amerika en Australië, en dat komt doordat migranten hun linguïstische erfgoed meenamen. Zo komen allerlei nieuwe vragen op: door welke migraties zijn de Indo-Europese talen over Europa en Azië verspreid, wat was het herkomstgebied, waren er andere mechanismen?

Ik wil het vandaag hebben over de tweede vraag, die naar de zogeheten Urheimat. En die vraag roept weer deelvragen op: wie wil weten waar de eerste sprekers van een taal woonden, zal moeten weten wanneer die leefden.

Lees verder “De “Urheimat” van de Indo-Europese talen”

Proto-Indo-Europees in de Breestraat

Het huis van Scaliger (Breestraat 113, Leiden), die de Indo-Europese taalfamilie op het spoor kwam.

Je zou de talen die in Europa worden gesproken in groepen kunnen verdelen, realiseerde de Leidse hoogleraar Joseph Scaliger (1540-1609) zich. Groepen van talen die op elkaar lijken. Neem bijvoorbeeld het woordje ‘god’. In het Duits luidt dat Gott, in het Engels god, in het Noors gud: groep 1. Maar het Franse woordje dieu lijkt daar in de verste verte niet op, evenmin als het Spaanse dios, het Portugese deus en het Italiaanse dio: samen vormen die groep 2. In Rusland daarentegen noemen ze het opperwezen bog, in Slowakije boh, in Polen bóg: groep 3. En wat houden we dan over? Natuurlijk het Griekse theós, een buitenbeentje dat in zijn eentje groep 4 vormt.

Het inzicht dat sommige (groepen) Europese talen meer op elkaar lijken dan andere, maar dat ze onderling weer meer op elkaar lijken dan op het Hebreeuws, Arabisch en Aramees, roept wel meteen de vraag op: wat is de verklaring daarvoor?

Lees verder “Proto-Indo-Europees in de Breestraat”

Na de Zeevolken (2)

[Tweede deel van een bespreking van Eric Cline, After 1177 BC. The Survival of Civilizations; het eerste deel was hier.]

Data, informatie, interpretatie, model

Het oudheidkundig wetenschappelijk proces bestaat, grosso modo, uit vier stappen. We beginnen met het verzamelen van data. Die worden in verband gebracht met andere data en zo veranderen ze in informatie. Dan volgt een eerste interpretatie, waarna we tot slot de grote synthese kunnen schrijven vanuit een vaak sociaalwetenschappelijk model. Dat is ook wat Cline doet. Bij het beschrijven van de tijd na de Zeevolken gebruikt hij resilience theory, ofwel inzichten over de veerkracht van een samenleving. Daarmee is hij de enige niet. Kyle Harper deed het in The Fate of Rome (2017).

Cline benut als leidraad het IPCC-rapport uit 2012, gewijd aan de wijze waarop de mensheid zich kan aanpassen aan veranderend klimaat. Daaraan ontleent hij een helder begrippenapparaat. De Assyriërs, Babyloniërs en Egyptenaren hadden het vermogen om tegenslagen te absorberen, wellicht doordat ze een stabiele agrarische sector hadden (Eufraat, Tigris, Nijl). Voor hun waren de problemen iets waarmee viel om te gaan. (Het onvertaalbare Engelse woord is coping.) De Neo-Hittiten pasten zich aan (adapting) en de Feniciërs en Cyprioten transformeerden zichzelf. De crisis van de een is de kans van de ander. En dat is een aanzienlijk genuanceerder beeld dan het eenzijdige “instorting”.

Lees verder “Na de Zeevolken (2)”

Na de Zeevolken (1)

De Mykeense “warrior vase” uit de twaalfde eeuw; deze mensen zwierven als piraten uit (“Zeevolken”) (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)

In 2014 publiceerde de Amerikaanse archeoloog Eric Cline een boek over de instorting van het Bronstijdsysteem: 1177 BC. The Year Civilization Collapsed. De titel verwijst naar het jaar waarin farao Ramses III een groep migranten versloeg die oudheidkundigen sinds de negentiende eeuw aanduiden als Zeevolken. Als ik pedant constateer dat het jaartal vermoedelijk niet klopt, is dat om te illustreren dat we over deze periode heel veel niet weten. De dataschaarste die het centrale thema is van de geschiedtheorie, is nog groter dan anders voor de transitie van Bronstijd naar IJzertijd. Desalniettemin kon Cline in 1177 BC vertellen dat klimaatveranderingen, droogte, veranderingen in de economie en migratie een rol speelden, en ook hypercoherentie: de diverse delen van de Bronstijdwereld waren zó intensief met elkaar verbonden dat problemen in pakweg Griekenland gevolgen hadden in Kanaän.

Sterke en zwakke punten

1177 BC was te lezen als antwoord op 2008, toen wereldwijd de hedendaagse, verstrengelde economieën gelijktijdig een crisis indoken. Clines boek werd dan ook een bestseller, vertaald in diverse talen (ook Nederlands). Terecht, want wat Cline over de Late Bronstijd vertelde, was uitstekend gedocumenteerd. En de Late Bronstijd is nu eenmaal fascinerend. Dit zijn sterke punten. Tegelijk: we kunnen geen lessen trekken uit een periode waarover we onvoldoende data hebben. Natuurlijk, in de Oudheid hadden ze ook klimaatverandering, I.D.O.H.Z.O. droogtes, I.D.O.H.Z.O. economische aanpassingen, I.D.O.H.Z.O. migratie – de data staan toe te constateren dát ze er zijn geweest, maar wie het huidige tijdsgewricht wenst te begrijpen, profiteert meer van hedendaagse data dan van de niet-robuuste data die we hebben over de Vroege IJzertijd.

Lees verder “Na de Zeevolken (1)”

Rens Bod over zingeving

Ik heb op deze blog wel vaker aandacht besteed aan de boeken van de Amsterdamse geleerde Rens Bod. In De vergeten wetenschappen (2010) toont hij hoe de geesteswetenschappen de maatschappij helpen vormen en in Een wereld vol patronen (2019) biedt hij een geschiedenis van de menselijke kennis. Deze boeken bewijzen dat er nog altijd wetenschappelijke syntheses worden geschreven. Je vraagt je echter wel af wat er nog resteert om samen te brengen voor iemand die al een stuk of tien geesteswetenschappen en álle menselijke kennis heeft beschreven. Maar het blijkt mogelijk. In Waarom ben ik hier? biedt Bod, zoals de ondertitel luidt, een kleine wereldgeschiedenis van zingeving.

Een geschiedenis van bijna alles.

Om meteen een misverstand weg te nemen: religie mag dan de bekendste vorm van zingeving zijn, het is niet de enige. Sterker nog, er is geen enkele samenleving geweest waar niet ook andere zingevingsvormen hebben bestaan. De demonstranten van Extinction Rebellion vinden of creëren zin in het afremmen van de snelheid waarmee de mensheid deze planeet naar de gallemiezen helpt; ouders vinden het zinvol kinderen op te voeden; wetenschappers willen de wereld beter begrijpen; weer anderen laten geen middel onbenut om een hoger bewustzijn te bereiken. Er zijn vele vormen van zingeving. Bod telt er 180, die hij onderbrengt in dertig thema’s en vier groepen: streven naar het onvergankelijke, bijdragen aan de wereld, zelfontwikkeling en “zingeving in extremis”.

Lees verder “Rens Bod over zingeving”

Vijf misverstanden over de Oudheid

De Oudheid biedt meer dan Grieks en Latijn (Louvre, Parijs)

Vandaag begint de Week van de Klassieken. U vindt het programma hier. Het thema is dit jaar de relatie tussen de antieke mens en zijn natuurlijke leefomgeving, en als u cynisch aanneemt dat “in de Oudheid dachten ze ook over natuur” weer eens een gemakzuchtig I.D.O.H.Z.O.-tje is, dan hebt u het mis. Lees nog even wat ecokritiek is en u herkent dat er een wetenschappelijke innovatie schuilt achter deze thematiek.

De klassieken doen ertoe, althans in potentie, en oudheidkunde is wél interessant. Voor degenen die het desondanks niet geloven willen, presenteer ik hier vijf smoezen om zich er niet in te hoeven verdiepen. Plus uitleg waarom dat drogredenen zijn. Dat ook.

1. Het is alleen maar Griekenland en Rome

De Oudheid is de periode waarin we, anders dan in de Prehistorie (waarvoor alleen de archeologie informatie levert), wél geschreven bronnen hebben, maar waarvoor we, anders dan voor de Middeleeuwen, onvoldoende bronnen hebben om te komen tot werkelijke geschiedvorsing. In jaartallen: het is de periode tussen pakweg 3000 v.Chr. en 650 of 800 na Chr. Geografisch bezien: de regio vanaf Iran en Centraal-Azië tot aan de Atlantische Kust.

Lees verder “Vijf misverstanden over de Oudheid”

Antisemitisme

Flavius Josephus schreef een weerlegging van het antisemitisme van zijn tijd

De Tweede Kamer roept mensen op zich duidelijker uit te spreken tegen antisemitisme. Je zou willen antwoorden dat zoiets niet nodig is omdat iedereen op z’n klompen aanvoelt dat jodenhaat onzin is. En om de waarheid te zeggen: ik zou me ergeren als we de komende tijd allerlei opzichtige veroordelingen van het antisemitisme meemaakten. Ze zijn keurig, daar niet van, maar ik stoor me aan instellingen die hun maatschappelijke betrokkenheid rondbazuinen. Je bent betrokken of je bent het niet en je gebruikt het niet als reclame.

Ik zou echter wel iets willen zeggen over aspecten van het antisemitisme waar ik als oudheidkundige iets van denk te weten. Het valt me, schrijvend over de Romeins-Grieks-Joodse wereld waarin het Nieuwe Testament is ontstaan, namelijk op hoeveel reacties (meest per mail) gebaseerd zijn op vooroordelen.

Lees verder “Antisemitisme”

Faits divers (15)

Een astrolabium (Wetenschapshistorisch museum, Samarkand)

In de reeks Faits Divers deze keer: eerst wat voor de hand liggend gemopper en daarna gelukkig ook leuk nieuws.

Alwéér een petitie

Vorige week hadden we de vierde petitie tegen de aangekondigde sluiting van een oudheidkundig instituut in 2024, deze week de vijfde. Dit keer is Latijn aan de Goethe-universiteit in Frankfurt de bedreigde partij. De petitie is hier. (Het jaar is nog geen drie maanden oud.)

Korte inhoud van het voorafgaande: vorige week was het dus oude talen in Cardiff en u kunt daar nog tekenen. In februari waren de geesteswetenschappen in Kent aan de beurt, in januari betrof het archeologie in Helsinki en klassieke talen in Kingston, in december ging het om de sluiting van de archeologische opleiding in Leipzig en het museum van Ename, in november wist een petitie problemen rond het schoolvak Grieks in Vlaanderen te voorkomen, in september was er politieke druk op het Egyptisch Museum in Turijn en in juni dreigde sluiting voor het museum Ermelo (maar dat blijft vooralsnog open).

Lees verder “Faits divers (15)”

Het belang van de Oudheid(kunde)

Een I.D.O.H.Z.O.-tje toont het belang van de Oudheid niet

Wat is het belang van de Oudheid, van de oudheidkunde? Iemand vroeg me onlangs om het nog eens uit te leggen. Een nieuwe vraag is het niet. Toen het Gronings Archeologisch Instituut in 2017 een jubileum vierde, was een van de thema’s “Archeologie, voor wie doen we het ook alweer?” (Ik was een van de sprekers.) In 2019 hield David Fontijn een toespraak over dezelfde vraag. Ik heb het zelf uitgelegd in mijn laatste boek (blz.48-49). Het is opvallend dat de vraag, welbeschouwd eerstejaarsstof, terug blijft keren.

Antwoord 1: De Oudheid is leuk

Eerst het makkelijkste antwoord: inhoudelijk. Oudheidkundigen kunnen dingen vertellen over hoe het vroeger was. Dat is leuk. Ik houd me al veertig jaar met de Oudheid bezig en zie nog elke dag iets verrassends. Dat is waarom musea en parken als Archeon tienduizenden bezoekers hebben en publieksprijzen winnen. Zo simpel.

Lees verder “Het belang van de Oudheid(kunde)”

Dag Frans

Een tekening die Frans Wiggermann maakte van Mesopotamische demonen

Onlangs is een van mijn oud-docenten overleden: Frans Wiggermann (1948-2024), kenner van het oude Mesopotamië. Ik heb van hem onder andere colleges over de oosterse literatuur gehad. Daar ben ik nooit veel verder in gegaan, maar een docent is niet alleen iemand die informatie overdraagt. Hij toont dingen. Ik noem één voorbeeld.

Contre coeur archeologiedocent

De Vrije Universiteit in Amsterdam, waar ik toen studeerde, had in de jaren tachtig een overeenkomst met de Universiteit van Amsterdam dat enkele studierichtingen daar niet zouden worden opgeheven: egyptologie, hittitologie en archeologie van het Nabije Oosten. De UvA brak haar woord en de VU-studenten waren mede de dupe. Wiggermann was nu gedwongen voor ons de archeologiecolleges over te nemen. Dat deed hij naar eigen zeggen niet met plezier, want hij wist meer van teksten en iconografie. Zo had hij in zijn proefschrift Babylonian Prophylactic Figures (1982) verbanden gelegd tussen de afbeeldingen van allerlei wonderlijke demonen en de teksten waarin die staan vermeld.

Lees verder “Dag Frans”