De dwaas van Palmyra

Munt van Gondofares
Munt van Gondofares

In de nacht en door de mist begeef je je naar de plaats waar je schip zal afvaren, je gaat aan boord, vaart uit, en ontdekt de volgende ochtend dat je bent ingescheept in het verkeerde vaartuig. Je reisgenoten zijn niet op weg naar Italië, maar naar het verre westen. Zo begint De dwaas van Palmyra. Ik hoopte dat de auteur, Jan van Aken, de lezer op het verkeerde been wilde zetten, maar nee, in het vervolg vernemen we dat het schip ook een mummie vervoert waaraan een cruciaal onderdeel ontbreekt, net als aan het stoffelijk overschot van Osiris. We zijn in de letteren wel eens subtieler aan boord van een dodenschip gegaan.

Er moet een degelijk verhaal komen om zo’n opening te doen vergeten, en gelukkig heeft Jan van Aken zijn stof goed gekozen. De roman bestaat in feite uit de levensbiecht van de hoofdfiguur, Damis van Nineve, ten overstaan van de weduwe die de mummie uitgeleide doet. Damis is de leerling van de Griekse filosoof Apollonios van Tyana (4 v.Chr. – 96 na Chr.?), die op zoek naar wijsheid een lange zwerftocht zou hebben gemaakt die hem in de jaren veertig van de eerste eeuw bracht tot in de Indusvallei.

De lezer van De dwaas van Palmyra volgt de twee mannen op hun verre reis, maar hier doet zich het euvel voor waaraan wel meer reisverhalen lijden. Het is een aaneenrijging van gebeurtenissen. Om de daarmee samenhangende verveling bij de lezer te vermijden, is een goed reisverhaal vaak gecomponeerd rond een vraag die de lezer tot de laatste bladzijde in de ban houdt. Ook Van Aken heeft zo’n vraag in zijn verhaal verwerkt. Overal waar Apollonios en Damis aankomen, blijkt een andere reiziger hen vóór te zijn geweest. De identiteit van deze ‘dwaas van Palmyra’ zou een mooi mysterie hebben kunnen zijn, ware het niet dat Van Aken het geheim op pagina 17 al prijsgeeft als Damis een munt blijkt te bezitten van de Indische koning Gondofares, die ook wordt genoemd in de vroeg-christelijke Handelingen van Thomas. Apollonios en Jezus zijn wel vaker vergeleken.

Het opmerkelijke is dat de rest van de roman geheimzinnigheid blijft ademen. Voor een deel komt dat doordat Van Aken wat archaïsch schrijft. Mensen drinken uit ‘een bokaal’ en aan het einde van het roman wordt een gebeurtenis ingeleid met een majestueus ‘zo geschiedde het dat’. Van Aken heeft lef, hij geeft de plot aan het begin al weg en wil zijn lezers blijven boeien met een sfeer van mysterie die alleen nog is gebaseerd op zijn virtuoze schrijfstijl.

Bravoure kan Van Aken dus niet worden ontzegd, maar hij lijkt te hoog te hebben ingezet. Door de oplossing van het raadsel weg te geven en de lezer met uitsluitend stilistische middelen te willen boeien, maakt hij zich kwetsbaar. Historische vergissingen die de lezer, als hij in spanning werd gehouden door een nog te beantwoorden vraag, zeker over het hoofd zou hebben gezien, gaan nu irriteren (de beschrijving van Babylon bijvoorbeeld, of het eten van tomaten, een gewas uit Mexico).

Toch is De dwaas van Palmyra beslist geen slecht boek. Alleen: er zijn betere. Wie zin heeft in een lekker reisverhaal of een goede historische roman leze iets anders – De valse dageraad bijvoorbeeld, van Jan van Aken.

[Deze recensie verscheen eerder op Recensieweb.]

Deel dit: