
[Dit is het tweede van een reeks artikelen over het dagelijks leven in het antieke Rome. Het eerste is hier.]
Wie wil weten hoeveel mensen wonen in Delft of Leuven, hoeft maar naar het bevolkingsregister te gaan om een antwoord te vernemen. Dat zal vermoedelijk lager zijn dan de feitelijke cijfers – het is nog steeds niet bekend hoeveel niet-geregistreerde Ghanezen verbleven in het Amsterdamse flatgebouw dat in 1992 werd verwoest door een neerstortend vliegtuig – maar wij kunnen een redelijke accuratesse bereiken. In het oude Rome bestonden eveneens registers. Zo stond ergens genoteerd wie recht had op een toelage uit de graanuitdeling, was er een register van mannen met Romeins burgerrecht en had het leger een troepenadministratie. Afgezien van de diploma’s van afzwaaiende hulptroepers is van al deze registers niets overgeleverd.
Toch staan we niet geheel machteloos. De biograaf Suetonius (ca.71 – ca.135) vermeldt dat Julius Caesar tijdens zijn dictatuur het aantal mensen dat van de overheid gratis graan ontving, terugbracht van 320.000 tot 150.000. Het is mogelijk dat dit slaat op het totale aantal mannen, vrouwen, kinderen en slaven dat staatsgraan at; het kan ook slaan op het aantal gezinshoofden dat het graan kwam afhalen; en het is denkbaar dat het cijfer verwijst naar een categorie waarvan wij het bestaan niet realiseren. Toch is duidelijk dat Suetonius meende dat Rome anderhalve eeuw voor zijn eigen tijd al behoorde tot de allergrootste steden ter wereld, met een omvang die minstens in de lage honderdduizendtallen liep.
Een tweede cijfer is overgeleverd door de Joodse historicus Flavius Josephus. Hij vertelt dat in 4 v.Chr. de Joodse vorst Herodes Archelaos zich bij keizer Augustus moest komen verantwoorden, en vermeldt dat achtduizend Romeinse Joden optraden als medeaanklager. Aangezien alleen mannen rechtsbevoegd waren, mogen we dit aantal vermenigvuldigen met de gemiddelde gezinsgrootte (vijf à zes) om te bepalen hoe groot de Joodse gemeenschap was. We komen dan uit op ongeveer 45.000 mensen, wat Rome maakt tot een van de grootste steden van het Jodendom.
We kunnen misschien één speculatie verder gaan. De meeste Joden leefden in de stadswijk aan de overzijde van de Tiber, één van de veertien districten waarin Augustus de stad had ingedeeld. De grenzen daarvan waren geografisch bepaald, maar de keuze tussen de verschillende mogelijkheden zal niet hebben plaatsgevonden zonder acht te slaan op de bevolkingsgrootte. Het ene district zal niet acht keer zo volkrijk zijn geweest als het andere. Indien nu in elke regio zo’n 45.000 mensen woonden, leefden er tijdens de regering van Augustus zo’n 630.000 mensen in Rome. Dit is speculatie, maar het is in overeenstemming met wat we verderop zullen berekenen.
Alle andere in onze bronnen genoemde cijfers zijn vooral retorisch van aard. Dat zien we het duidelijkst in het laat-antieke rabbijnse traktaat Megillah, dat vertelt dat er in Rome 365 markten waren, voor elke dag één, dat elke bewoner voedsel kreeg van de keizer, en dat er drieduizend badhuizen waren met samen vijftienhonderd rookkanalen. Zulke passages zeggen geheel niets, en dat geldt ook voor de laat-antieke opsomming van wat er zoal in de veertien districten was te zien, de Discriptio XIIII regionum urbis Romae. Ondanks de schijn van accuratesse die zulke cijfers bieden, hebben we er weinig aan. We zullen de omvang van Rome op een andere manier moeten vaststellen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.